Oorlog heeft altijd tot de verbeelding gesproken en altijd schrijvers van diverse pluimage aangetrokken.2 Oorlog is ook een uiterst nieuwswaardige gebeurtenis, niet alleen omdat oorlog grote politieke implicaties heeft en belangrijke gevolgen voor de internationale betrekkingen op het wereldtoneel, maar ook fascineert vanuit algemeen menselijk perspectief. Het mag daarom niet verbazen dat kranten oorlogsnieuws altijd veel ruimte hebben geboden, zeker sinds het ontstaan van de massapers die de commerciële mogelijkheden ten volle benutte. Zoals een anonieme redacteur van een van de kranten van Lord Northcliffe (Alfred Harmsworth) zei: “War not only creates a supply of news, but a demand for it. So deep rooted is the fascination in war and all things pertaining to it […] that a paper has only to be able to put up on its placard, A GREAT BATTLE for sales to mount up.”3 Deze uitspraak gaat zeker op voor de Eerste Wereldoorlog die als een centrale, maar enigszins paradoxale gebeurtenis in de Europese persgeschiedenis gezien moet worden. Enerzijds vielen de geijkte informatiekanalen, zoals persbureaus, buitenlandse kranten en officiële bronnen ter plaatse (diplomaten, politici) weg, doordat de vrije uitwisseling van nieuwswaardige informatie aan banden werd gelegd door de autoriteiten met alle negatieve gevolgen van dien voor de betrouwbaarheid van de berichtgeving.4 Tegelijk is er door verschillende personderzoekers op gewezen dat de verslaggevers hierdoor doordrongen raakten van de verantwoordelijkheid die er op hun schouders rustte. Hun pogingen om op waarachtige en aangrijpende wijze het oorlogstoneel voor het voetlicht te brengen resulteerden in nieuwe manieren van verslaggeving.5

In de dagen voor en na de oorlogsverklaring van Oostenrijk-Hongarije aan Servië op 28 juli 1914 werden de voorpagina’s van de kranten gedomineerd door berichten over de oorlog en de toenemende dreiging voor de andere Europese landen.6 In korte tijd escaleerde de oorlog. Europa raakte verdeeld in twee kampen, waarbij de grote invloedrijke landen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Turkije aan de ene kant en Servië, Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië aan de andere kant met elkaar streden in een grootschalige en bloedige loopgravenoorlog die tot eind 1918 zou duren.7 Vier jaar lang bleef ook het nieuws over de oorlog de krantenkolommen in de verschillende landen domineren.8 Nederland was een van de weinige landen die neutraal bleven tijdens de oorlog, maar ook daar stonden de kranten vier jaar lang vol nieuws over de zich voortslepende strijd.9

De oorlog deed de vraag naar betrouwbare informatie over het verloop van de strijd enorm toenemen, wat de kranten – in commerciële zin – dan ook geen windeieren legde. De snelheid waarmee het conflict ontvlamde en de manier waarop het zich verder ontwikkelde, maakte het echter lastig lezers op de hoogte te houden van de gebeurtenissen.10 Kenmerkend voor de berichtgeving was de grote onzekerheid over de feiten; dikwijls bevatten opeenvolgende artikelen tegenstrijdige informatie. In de avondeditie van De Telegraaf van 3 augustus 1914 bijvoorbeeld werd zelfs een soort disclaimer gepubliceerd die de lezers voorafgaand aan de berichtgeving wees op tegenstrijdigheden daarin:

[In alle Europeesche centra waaruit wij [op] het oogenblik onze berichten over de ontwikkeling der gebeurtenissen in Europa ontvangen, heerscht een uiterst zenuwachtige stemming. Hieraan is het toe te schrijven, dat [er] onder onze berichten – met inbegrip der Reutertelegrammen – een zekere tegenstrijdigheid heerscht. Wij kunnen onze lezers slechts aanraden met een koel hoofd de afzonderlijke berichten te volgen. Red.]11

De oorlog legde de structurele zwakheden in de toenmalige informatievoorziening van kranten haarfijn bloot. In Europa werd de markt voor nieuws gedomineerd door drie persagentschappen: het Franse Agence Havas (opgericht in 1835), het Duitse Wolffs Telegraphisches Bureau (opgericht in 1849) en het Britse Reuter’s cabled messages (opgericht in 1851), die een eigen specifiek nieuwsgebied versloegen om niet in elkaars vaarwater te komen. De landen waar deze informatiebronnen gevestigd waren en waarover ze verslag deden, waren direct bij de oorlog betrokken. Toen de oorlog uitbrak, werden deze informatiekanalen aan banden gelegd en werd de persvrijheid beteugeld. Gerenommeerde kranten gericht op de elite, zoals het Britse dagblad The Times, het Franse Le Temps en in mindere mate de Nederlandse Nieuw Rotterdamsche Courant, hadden hier in eerste instantie iets minder last van, omdat ze konden bogen op een omvangrijk netwerk van correspondenten in alle grote steden, maar ook deze correspondenten konden steeds moeilijker aan betrouwbare informatie komen.12

De Eerste Wereldoorlog kan gezien worden als paradoxaal scharnierpunt in de ontwikkeling van de verslaggeving in het algemeen. Enerzijds is er door Britse en Franse pershistorici al vaak gewezen op de negatieve impact die de restrictieve maatregelen van de regering hadden op de betrouwbaarheid van de berichtgeving; dat de waarheid het eerste slachtoffer van de oorlog was in deze landen is in verschillende artikelen reeds overtuigend betoogd.13 Anderzijds is er ook op gewezen dat de oorlog en de repressieve maatregelen die deze met zich meebracht de journalisten deden beseffen hoe belangrijk onafhankelijke verslaggeving ter plaatse was en hen confronteerden met de vraag hoe de betrouwbaarheid van deze vorm van journalistiek gewaarborgd kon worden.14

De invloed van de Eerste Wereldoorlog op de manier van verslaggeven en de ontwikkeling van professionele normen is echter nog maar in zeer beperkte mate onderzocht. In plaats van op de kwaliteit en het waarheidsgehalte van de berichtgeving, richt ik mij daarom in dit artikel juist op die ontwikkeling door te kijken naar de journalistieke vorm van de verslaggeving ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Journalistieke vorm kan gezien worden als een tekstuele uitdrukking van onderliggende professionele normen voor de manier waarop journalistiek gepraktiseerd zou moeten worden. Aan de hand van een dergelijke vormanalyse, zal ik betogen dat de combinatie van de grote vraag naar nieuws over de oorlog en de blokkade van de belangrijke nieuwskanalen en –bronnen als gevolg van de staatscensuur in de belligerente landen een belangrijke impuls heeft gegeven aan het ontstaan van een op feiten georiënteerde verslaggeving en de ontwikkeling van professionele normen en routines in Groot-Brittannië, Nederland en Frankrijk. Deze landen zijn allereerst interessant, omdat ze direct en indirect door de oorlog getroffen zijn. Bovendien vertegenwoordigen ze verschillende journalistieke culturen en mediasystemen, waardoor het interessant is om te onderzoeken hoe de verslaggeving zich in deze verschillende journalistieke en culturele contexten ontwikkeld heeft.15

De analyse laat zien hoe verslaggevers in de drie landen hun betrouwbaarheid probeerden te vestigen door te benadrukken dat ze ter plaatse waren en de oorlog in meer of mindere mate konden meebeleven. Dit neemt niet weg dat er ook duidelijke verschillen zijn tussen de landen. De Britse en Franse verslaggeving wijken het sterkst van elkaar af. Waar de verslaggeving in Frankrijk een duidelijke oriëntatie op het literaire naturalisme tentoonspreidt en op beeldende wijze de authentieke ervaring van de journalist tot leven probeert te brengen, neemt de Britse journalistiek afstand van een dergelijke benadering door op meer gedepersonaliseerde wijze de werkelijkheid weer te geven. De Britse journalistiek probeert daarmee de subjectiviteit in de persoonlijke ervaringen te beperken. In de Nederlandse artikelen wordt een middenweg bewandeld en die staan daarmee in tussen de literaire expressiviteit van de Franse journalistiek en de meer afstandelijke beschrijvingen van de Britse verslaggevers.

Oorlog en de opkomst van de verslaggeving ter plaatse

De ontwikkeling van een actieve verslaggeving waarbij journalisten achter hun bureau vandaan kwamen en eropuit gingen om het nieuws te verslaan door ter plaatse te observeren en betrokkenen te interviewen is sterk verbonden met de opkomst van oorlogscorrespondenten in het algemeen.16 De vraag naar authentieke verslagen over de oorlog waarbij de lezer een beeld kreeg van wat er zich afspeelde en zich kon inleven in de situatie, maakte dat het loonde voor kranten om verslaggevers naar het front te sturen. De Krimoorlog, die in 1854 uitbrak, wordt vaak aangehaald als een eerste voorzichtige aanzet tot de ontwikkeling van de moderne verslaggeving die in de eerste helft van de twintigste eeuw tot wasdom kwam. In de Krimoorlog waren het vooral Britse kranten die voor het eerst professionele verslaggevers naar het front stuurden om verslag te doen van wat zich daar afspeelde, maar in latere oorlogen – zoals de Frans-Pruisische oorlog tussen 1870 en 1871, de Russisch-Turkse oorlog tussen 1877 en 1878, de Boerenoorlogen tussen 1880 en 1881 en tussen 1899-1902 en de Russisch-Japanse oorlog tussen 1904 en 1905 – stuurden ook Franse kranten verslaggevers naar de oorlogshaarden. Nederland stelde zich terughoudender op. Vanwege zijn neutrale positie en beperkte betrokkenheid stuurden Nederlandse kranten zeer mondjesmaat verslaggevers naar deze oorlogsgebieden.17

Vóór de opkomst van de oorlogscorrespondenten werd oorlogsnieuws vaak verkregen via vaste correspondenten die vanuit de hoofdsteden nieuws verzamelden of via uitgezonden militairen die brieven vol informatie naar de kranten stuurden.18 Deze soldaten zagen zich boven alles als soldaat; hun rol als verslaggever was van secundair belang. Daardoor was de informatie vaak selectief en vooringenomen. Dit was een belangrijke reden voor kranten om zelf verslaggevers naar het front te sturen.19 Deze oorlogsverslaggevers, van wie William Howard Russel als aardsvader wordt beschouwd, waren de eerste journalisten die zelf nieuws moesten vergaren op basis van hun observaties en gesprekken met betrokkenen. Daarmee staan zij aan de wieg van de actieve verslaggeving. Tot ruwweg het einde van de negentiende eeuw was oorlogsverslaggeving ter plaatse echter nog geen wijd verbreid fenomeen. Eerder konden alleen prestigieuze kranten als The Times het zich veroorloven om iemand naar het front te sturen.

De opkomst van de oorlogsverslaggevers die vanaf het front verslag deden was nauw gelieerd aan de opkomst van de massapers in de tweede helft van de negentiende eeuw als gevolg van een samenspel van technologische, politieke en sociaal-culturele ontwikkelingen. De snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van de drukpers, papierproductie en infrastructuur maakten het technisch mogelijk om grote hoeveelheden kranten in korte tijd en voor een schappelijke prijs te produceren en te verspreiden.20 Met het vastleggen van de persvrijheid en de afschaffing van allerlei vormen van persbelasting konden journalisten vrijelijk berichten over onderwerpen die ze van belang achtten, en werden de kranten bovendien goedkoper.21 Ten slotte ontstond er een veel groter lezerspubliek als gevolg van een groeiende algemene welvaart en een verbeterd opleidingsniveau.22

Nieuws werd daarmee handelswaar; iets dat de allereerst persbureaus commercieel wisten uit te buiten. Ook de commerciële aantrekkingskracht van kranten werd steeds sterker. Veel nieuwe krantentitels zagen het licht en de algemene circulatie van kranten groeide sterk.23 In deze periode werden kranten als de Pall Mall Gazette (1876), de Daily Mail (1896) en de Daily Mirror (1903), De Telegraaf (1893), Le Petit Parisien (1878) en Le Matin (1883) opgericht in respectievelijk Groot-Brittannië, Nederland en Frankrijk. Deze kranten trokken meer lezers dan de gevestigde titels tot dan toe ooit gedaan hadden.24Le Petit Parisien had vlak voor de Eerste Wereldoorlog zelfs de grootste circulatie ter wereld met een oplage van ca. 1.4 miljoen.25 Deels kwam dit omdat kranten zich niet langer beperkten tot ‘serieuze’ onderwerpen als politiek en internationale betrekkingen, maar veel meer aandacht besteedden aan misdaad, ongelukken, lifestyle, human interest en sport. Daarmee sloten ze beter aan bij de inter-essegebieden van hun beoogd publiek dat niet meer alleen bestond uit de sociale elite.26

Met de komst van deze ‘populaire’ kranten veranderde niet alleen de onderwerpen die nieuwswaardig geacht werden, maar ook de manier van verslaggeven. Kranten als The Times, Algemeen Handelsblad, de Nieuwe Rotterdamsche Courant, Le Temps en Le Figaro gebruikten nieuwswaardige informatie in uitvoerige en ideologisch bepaalde beschouwingen en betogen over politiek, internationale betrekkingen en de maatschappij – een manier van verslaggeven die weinig aantrekkelijk was voor het grotere lezerspubliek. De nieuwe generatie kranten zag meer in een vorm van journalistiek waarbij de nieuwswaardige gebeurtenissen zelf centraal stonden en de verslaggeving draaide om feitelijke, maar wel aantrekkelijke – in de ogen van de critici sensationele – beschrijvingen van wat er zich had afgespeeld.27 Dit gold ook voor de berichtgeving van de oorlogsverslaggevers in die periode, die veelal geromantiseerde en beeldende verhalen schreven, gericht op de heroïek van de strijd. De manier van verslaggeven werd nog niet ingegeven door een coherente set journalistieke normen die duidelijk aangaven wat als betrouwbare verslaggeving mocht gelden.28

De overgang van een ideologisch-beschouwende journalistiek naar een op feiten georiënteerde verslaggeving, die zoals gezegd veelvuldig is gelijkgesteld aan de opkomst van het objectiviteitsideaal, wordt vaak teleologisch weergegeven als een bijna vanzelfsprekende overgang tussen ruwweg 1880 en 1914 naar ‘echte’ journalistiek. Hierbij wordt Groot-Brittannië positief getypeerd, als voorloper op dit terrein, en de Franse journalistieke ontwikkeling negatief als achterblijvend. In dit standaardbeeld ontwikkelde de Britse journalistiek een uniforme en gedepersonaliseerde manier van verslaggeving, waarbij feitelijke informatie centraal stond. De Franse verslaggevers daarentegen bleven vasthouden aan hun ideologisch georiënteerde opiniërende journalistiek.29 De Nederlandse journalistiek wordt daar vaak tussenin geplaatst, maar de preciese positie blijft daarmee onduidelijk.30

In dit artikel zal ik laten zien dat dit beeld karikaturale trekken vertoont en dat nuance en precisie daarin ontbreken. De journalistieke ontwikkeling in Europa was veel gevarieerder, complexer en geleidelijker dan vaak wordt voorgesteld.31 In Groot-Brittannië, Nederland en Frankrijk werden de nieuwe ideeën over een actieve, op feiten georiënteerde verslaggeving vermengd met de journalistieke tradities en idealen met betrekking tot de beschouwende journalistiek. In de periode tussen 1880 en 1914 werd er op kleine schaal geëxperimenteerd met dergelijke actieve routines en nieuwe journalistieke formats, maar een duidelijk professioneel kader zoals de nadruk op een neutrale en gedepersonaliseerde weergave binnen het objectiviteitsregime had zich nog niet ontwikkeld. Feitelijkheid kwam op als norm in het debat over betrouwbare journalistiek, maar de invulling ervan was allesbehalve helder. Het zou uiteindelijk nog tot de tweede helft van de twintigste eeuw gaan duren voordat de nieuwe journalistieke routines, zoals observatie ter plaatse en het interviewen van betrokkenen en de daaruit voortvloeiende nieuwe journalistieke genres als de reportage en het interview, gemeengoed waren geworden in het journalistieke repertoire. Ook toen pas werd het objectiviteitsregime in zijn volledigheid omarmd als leidraad voor de professionele praktijk.32

Scharnierpunt in de ontwikkeling van de verslaggeving

In de oorlogen voor 1914 konden verslaggevers zich nog relatief gemakkelijk in en om de frontlinies bewegen. In Frankrijk en Groot-Brittannië maakte de Eerste Wereldoorlog echter definitief een einde aan die vrijheid. Via een systematisch opgezette censuur wisten de autoriteiten de waarheid succesvol te vervormen tot propaganda. In beide landen was de regering bang voor een vrije pers die belangrijke strategische informatie zou prijsgeven en vreesde ze de impact van de beeldende verhalen over de gruwelijkheden aan het front. Dat laatste kon de nationale steun voor de oorlog negatief beïnvloeden en tot publieke onvrede over de oorlog leiden.33 Vooral de Britse regering had de nodige moeite hun deelname aan de oorlog te ‘verkopen’, aangezien Groot-Brittannië niet direct onder vuur lag.34 Slechts dagen na het uitbreken van de oorlog besloten daarom zowel de Britse als de Franse regering om de verslaggeving aan banden te leggen. In beide landen werd een nationaal persbureau opgericht, dat belast werd met de verspreiding van geschikte informatie over de oorlog en was het verslaggevers verboden om zich in het oorlogsgebied te begeven en de situatie ter plaatse te beschrijven.35 Passend bij de late invoering van de persvrijheid, voerde de Franse overheid een vrij strikt censuurbeleid in, waarbij de kopij vóór publicatie gecontroleerd werd door het persbureau.36 Het Britse persbureau had formeel minder macht en was sterker afhankelijk van de medewerking van de pers. Het bureau mocht ingekomen en verzonden telegrammen vooraf controleren, maar dit gold niet voor de artikelen in de kranten. Het persbureau stelde wel duidelijke richtlijnen op voor de berichtgeving, maar kon naleving daarvan niet afdwingen. De regering kon zich echter wel beroepen op de Defense of the Realm Act (DORA). Deze wet was erop gericht te voorkomen dat strategische informatie gelekt zou worden en moest foutieve informatie beperken en stelde de regering in staat om kranten die dergelijke berichten publiceerden te vervolgen en te verbieden.37

Van censuur was in het neutraal gebleven Nederland geen sprake, maar ook in Nederland werd de berichtgeving door verschillende factoren beperkt. De Nederlandse overheid probeerde de berichtgeving indirect te sturen en te controleren. Uit bezorgdheid om de neutrale positie van Nederland werd de journalistiek met klem geadviseerd terughoudend te zijn in de berichtgeving en geen partij te kiezen in het conflict. De nationale beroepsorganisatie, de Nederlandse Journalisten Kring (NJK), ondersteunde dit advies en zag het als haar verantwoordelijkheid de neutraliteit niet in gevaar te brengen. De NJK riep alle redacties op om dit officieuze persbeleid te respecteren en verzocht journalisten met enige terughoudendheid verslag te doen. De meeste kranten gaven gehoor aan deze oproep en eigenlijk alleen De Telegraaf legde die naast zich neer. Na een eerste periode van welwillendheid tegenover Duitsland, nam de krant vanaf halverwege augustus 1914 duidelijk een anti-Duitse houding aan in de berichtgeving.38 De relatieve vrijheid van de pers in Nederland maakte het er echter niet veel gemakkelijker op om informatie te vergaren, omdat de informatiekanalen ook leden onder de oorlog. De berichtgeving van persagentschappen Havas, Reuter (GB) en Wolff (DLD) werd gecontroleerd door de overheden van de respectievelijke landen en verloor daardoor zijn betrouwbaarheid. Ook de informatiebronnen en officiële correspondenten in de verschillende hoofdsteden konden niet langer meer onafhankelijk hun werk doen.39

In de drie landen worstelden journalisten dus met de nieuwsgaring en het bepalen van de betrouwbaarheid ervan. Hierdoor werden ze geconfronteerd met de problemen van een journalistiek die zich vooral baseerde op informatie van officiële en secundaire bronnen. Dit gaf een impuls aan de ontwikkeling van de verslaggeving ter plaatse. In een poging om een beeld te geven van wat er zich op en om het front afspeelde, raakten de journalisten ervan doordrongen dat ze voor informatie zelf moesten pogen door te dringen tot het strijdtoneel en dat ze vrijwel alleen konden afgaan op hun eigen observaties en ervaringen.40 De Nederlandse kranten stuurden verslaggevers naar de Nederlands-Belgische grens waar de Duitse opmars richting Frankrijk begon; deze probeerden zo goed en kwaad als het kon de strijd daar te verslaan.41 Ondanks het initiële verbod op oorlogscorrespondenten dat in Groot-Brittannië en Frankrijk van kracht was, stuurden kranten toch verslaggevers om het verloop van de oorlog te verslaan. Als de frontlinies onbereikbaar bleken, beschreven de verslaggevers de impact die de oorlog op de streek had.42

Door de staatspropaganda en de censuur bij onder meer persbureaus werden de journalisten op zichzelf teruggeworpen en moesten ze zo goed als mogelijk zelf ter plaatse informatie verzamelen door te observeren en bronnen te interviewen. Daarmee werpt de verslaggeving in de Eerste Wereldoorlog een interessant licht op de opkomst van de moderne op feiten georiënteerde journalistiek en het objectiviteitsregime dat in de twintigste eeuw geleidelijk de Europese journalistiek is gaan domineren.43 Tegelijk laat dit artikel zien dat in tegenstelling tot wat vaak gebeurt, de op feiten georiënteerde verslaggeving niet simpelweg gelijkgesteld kan worden aan die opkomst van het objectiviteitsregime met zijn nadruk op neutrale en gedepersonaliseerde verslaggeving.44

Door een tekstuele analyse van de reportages van prominente verslaggevers uit Groot-Brittannië (William Beach Thomas en George Ward Price), Nederland (Jean-Louis Pisuisse en Johan Lüger) en Frankrijk (Albert Londres), zal geïllustreerd worden hoe journalisten de autoriteit van hun verslaggeving ophingen aan hun status als ooggetuige.45 Deze analyse betreft zowel narratieve technieken, zoals vertelperspectief en vertellerscommentaar, als ook stijlmiddelen, zoals beeldspraak en symboliek, die ingezet worden om de werkelijkheid te beschrijven. De geselecteerde verslaggevers schreven allen voor een populaire krant, respectievelijk de Daily Mail, De Telegraaf en Le Matin. In dit type kranten kwam de op feiten georiënteerde verslaggeving het eerst tot uiting.46 De gevestigde kwaliteitskranten verzetten zich in eerste instantie tegen dergelijke vernieuwingen en bleven langer vasthouden aan een meer beschouwende vorm van journalistiek.47 De reportages zijn afkomstig uit de eerste maand van de oorlog toen de verslaggevers nog mogelijkheden hadden – zij het beperkte – om zich zelfstandig in het oorlogsgebied te bewegen.48 De reportages uit deze periode verschaffen daarmee het beste inzicht in de manier waarop verslaggevers ter plaatse te werk gingen.

De analyse biedt daarmee geen representatief beeld van de verslaggeving in deze periode, maar richt zich juist op invloedrijke wegbereiders van de verslaggeving ter plaatse die een belangrijke rol hebben gespeeld in de verdere ontwikkeling van de verslaggeving. Dit artikel identificeert de tekstuele kenmerken van hun verslaggeving en laat zien hoe die een interessant licht werpen op de ontwikkeling van de journalistieke routines en normen van een zich ontwikkelende professie.

Er is gekozen voor een focus op de reportage, omdat dit genre onlosmakelijk is verbonden met de verslaggeving ter plaatse. De reportage als genre kan gedefinieerd worden als een beschrijving van de werkelijkheid die niet alleen de feiten van een bepaalde gebeurtenis of situatie weergeeft, maar ook de ervaring ervan overdraagt. Daarnaast is de reportage een veelzijdig genre dat zich altijd heeft aangepast aan de dominante journalistiek normen – of die nu golden voor een literaire oriëntatie dan wel een objectiverende benadering; onderzoek van reportages biedt dus een goed inzicht in de ontwikkeling van de verslaggeving ter plaatse.49

De analyse van de reportages laat zien hoe de journalistiek in de Eerste Wereldoorlog op een kruispunt stond en de eerste stappen zette in de richting van een praktijk die zich richtte op feitelijke en geobjectiveerde informatie op basis van observatie en het interviewen van betrokkenen, zoals in de tweede helft van de twintigste eeuw de norm zou worden in de drie landen. Die praktijk stond echter duidelijk nog in de beginfase en ideeën over een dergelijke vorm van verslaggeving kwamen voor het eerst op in de discussie over journalistiek.50

Aangezien het conflict direct of indirect intervenieerde in het dagelijks leven was de oorlog uiterst nieuwswaardig voor het grootste deel van het lezerspubliek in de drie landen. Tegelijkertijd bleef de strijd zelf een abstracte gebeurtenis waar lezers zich moeilijk een concrete voorstelling van konden maken. De verslaggevers zagen het daarom als hun taak om niet alleen nieuwswaardige informatie te bieden, maar de oorlogservaringen ook op bijna tastbare wijze te presenteren. De reportagevorm waarin ze de informatie en hun ervaringen goten, biedt inzicht in de manier waarop de opkomende op feiten georiënteerde verslaggeving vorm kreeg. De reportages laten zien hoe de verslaggevers hun betrouwbaarheid proberen te vestigen door te benadrukken dat ze ter plaatse zijn en de oorlog in meer of mindere mate meebeleven. Naast de autoriteit die de nadruk op hun status als ooggetuige met zich meebrengt, markeert die echter ook de subjectiviteit van deze vorm van verslaggeving; een spanningsveld dat het ooggetuigenverslag volgens Zelizer altijd in zich heeft gedragen.51

De manier waarop de verslaggevers uit de drie landen omgaan met dit spanningsveld verschilt. De hier volgende analyse laat zien dat de Britse, Nederlandse en Franse verslaggevers voor een groot deel dezelfde narratieve technieken gebruikten: ik-perspectief, reflectie, spanningsopbouw en beeldspraak. De mate waarin de mogelijkheden van deze technieken benut worden, suggereert echter verschil in opvattingen en normen als het gaat om de betrouwbaarheid van verslaggeving ter plaatse. De ontwikkeling van de verslaggeving in de drie landen is dus veeleer een complex, cultuurspecifiek en geleidelijk proces geweest, waarbij normen als feitelijkheid en betrouwbaarheid op verschillende wijze zijn geconceptualiseerd.

De verslaggever als ‘mediating subjectivity’

In de eerste weken na de inval van Duitsland in België en Frankrijk reisden de verslaggevers van hot naar her om de gebeurtenissen aan de verschuivende frontlinies te verslaan, waarbij ze voortdurend gehinderd werden door de regering en het leger die de verslaggevers op afstand probeerden te houden. Ze verzamelden informatie op basis van eigen observaties van het oorlogsgebied en door met betrokkenen, zowel militairen als burgers, te spreken. Deze fundamentele technieken liggen ten grondslag aan de ‘moderne’ verslaggeving die vanaf het eind van de negentiende eeuw in ontwikkeling was. De nadruk kwam daarbij sterk te liggen op de feitelijkheid van de verslaggeving. 52

Dit komt ook – impliciet en expliciet – naar voren in de reportages van de verslaggevers in de drie landen. Waar feitelijkheid tegenwoordig de dominantie en evidentie van het objectiviteitsregime echter bijna vanzelfsprekend wordt gelijkgesteld aan een vorm van neutrale en ‘gedepersonaliseerde’ informatie, was dat in de periode voor de Tweede Wereldoorlog nog geenszins het geval.53 Waar het objectiviteitsideaal in de Verenigde Staten vanaf 1880 opkwam als dominante professionele norm, had deze notie in Europa nog slechts een beperkte reikwijdte. Feitelijkheid als norm deed wel haar intrede in het journalistiek debat, maar wat daar precies onder verstaan werd, was nog helemaal niet op uniforme wijze gedefinieerd.54

Het concept van feitelijke informatie had zich nog niet losgezongen van de persoon van de verslaggever. Sterker nog: de ‘mediating subjectivity’ van de journalist speelde een centrale rol in de geloofwaardigheid van verslaggevers.55 In plaats van hun rol als verslaggever volledig uit de stukken te filteren, benadrukten ze regelmatig hun aanwezigheid als teken van autoriteit. Alle verslaggevers bedienden zich dan ook van een ik-perspectief (of een wij-perspectief in het geval van Albert Londres, die veelal samen met een fotograaf op pad ging).56 Daarnaast beklemtoonden de verslaggevers de betrouwbaarheid van hun status als ooggetuige ook op explicietere wijze. Beach Thomas stelt bijvoorbeeld zonder omhaal in een van zijn reportages feitelijkheid gelijk met zijn eigen observatie: “The facts must suffice. I will only describe what I saw and did.”57 Dit geldt ook voor de Nederlandse verslaggevers en voor Londres. Ook zij onderstreepten hun status als ooggetuige en probeerden op geen enkele wijze te verhullen dat hun observaties en ervaringen de basis vormen van de nieuwswaardige informatie. Uit de volgende passage uit een reportage van Pisuisse blijkt ook duidelijk dat de aanwezigheid van de verslaggever gezien wordt als de meest betrouwbare wijze om geruchten te verifiëren:

Uit de verte klinkt nog geschutvuur, maar het is heel ver weg. Men vraagt en gist. Spreekt van een vernieuwde wapenstilstand. En dan opeens komt het bericht. De Duitschers trekken door de stad.

[…]

En het is waar. Als ik op de Place du Théatre kom, vind ik er Duitse grenadiers keurig in khaki-uniformen, óók de helmen met een overtrek in dezelfde kleur.58

Zo benadrukten de verslaggevers de betrouwbaarheid van hun stukken en wezen tegelijkertijd op de nieuwswaardigheid en exclusiviteit van hun verhalen. In zijn reportage over de verwoeste kathedraal van Reims bijvoorbeeld opende Londres zijn stuk met de zin: “Zij hebben Reims gebombardeerd en wij zagen dat!”59

De rol van de verslaggever komt nog duidelijker naar voren doordat de verslaggevers het proces van verslaggeving en de moeilijkheden waar ze tegenaan lopen opnemen in hun reportages. Het ik-perspectief stelt hen in staat om zowel te observeren als tegelijk ook te reflecteren op hun observaties en ervaringen. De verslaggevers maakten zo duidelijk hoe lastig het was om zich van hun verslaggevingstaken te kwijten in het oorlogsgebied, en de maakten de lezers deelgenoot van de frustratie die dat met zich meebracht. Het volgende citaat van Pissuisse is in die zin exemplarisch voor alle verslaggevers:

[V]oor ons blijft het in deze dagen niets anders dan verkennen, onderzoeken, lijntjes leggen om, als de groote dag dáár is, op elk punt zijn connecties te hebben. Daarvoor zijn we meestal twintig uur van ’n etmaal in ’t touw, soms te voet, urenlang te fiets en – als de hemel ons gunstig is – nu en dan eens in ’n automobiel. […]

En ’t resultaat van dit alles? Voor den lezer betrekkelijk zóó weinig, dat men er – zooals ik nu – geen telegram aan durf te spenderen.60

Deze reflectie kon op expliciete wijze onderdeel zijn van de reportage, maar er kon ook op meer impliciete wijze aandacht gevraagd worden voor de moeilijkheden bij de nieuwsgaring en de inzet van de verslaggevers om de waarheid te achterhalen. Londres doet dit bijvoorbeeld door te beschrijven hoe hij en zijn fotograaf uiteindelijk maar te voet naar Hazebrouck gaan, omdat ze de geruchten dat daar iets is gebeurd willen nagaan.

Tickets naar Hazebrouck worden niet langer verkocht. Ondanks alle verlokkingen is het nog steeds mogelijk om transport te vinden dat je erheen brengt. Dit is het moment dat we onze zwerversgeest nieuw leven in blazen: we gaan te voet.

Er is iets gebeurd in Hazebrouck, we weten niet wat omdat mensen allemaal verschillende verhalen vertellen. Een man die er vandaan komt zegt dat de Duitsers in de stad zijn. Een ander die vertrekt zag ze vluchten. Er waren er honderd, er waren er duizend, ze kwamen hier, ze kwamen daar; […] Een ding is zeker: er is iets gebeurd in Hazebrouck.61

Deze vorm van meta-verslaggeving was deels het gevolg van de beperkende maatregelen die het werk van de verslaggevers bemoeilijkten. Tegelijkertijd moet deze reflectie ook gezien worden als teken dat verslaggeving ter plaatse nog geen gemeengoed was.

Observatie met distantie

De voorbeelden van de beschrijvingen van de Britse, Nederlandse en Franse verslaggevers laten duidelijk zien dat wat opgevat werd als betrouwbare, op feiten georiënteerde verslaggeving nog zeer sterk geworteld was in de interactie tussen de verslaggever en de realiteit, waarbij de mediërende rol van de verslaggever niet per se als problematisch werd beschouwd.62 Wel kwam met de nadruk op de ‘mediating subjectivity’ van de verslaggever de vraag op in hoeverre die subjectiviteit een rol mocht spelen in de verslaggeving.63 Het antwoord daarop verschilt per journalistieke cultuur; de mate waarin het geoorloofd was om subjectiviteit naar voren te laten komen in de reportages varieert tussen de verslaggevers uit de drie landen. Zoals hieronder geïllustreerd zal worden, hadden de verslaggevers in Frankrijk een zeer grote vrijheid als het ging om het integreren van hun eigen ervaringen en reflecties. Ze konden vrijwel alle narratieve technieken inzetten die ze dachten nodig te hebben om hun authentieke ervaring over te dragen en de lezers het gevoel te geven dat die er zelf bij waren geweest.

De verslaggevers in Groot-Brittannië waren al minder vrij in dit opzicht. De Britse journalistiek maakte ten tijde van de Eerste Wereldoorlog een overgang door waarbij de individuele toon van stilistisch begaafde verslaggevers geleidelijk werd ingeruild voor een gestandaardiseerde en gedepersonaliseerde stijl.64 Doordat de kranteneigenaren en hoofdredacteuren een dergelijke standaardisering zagen als een noodzakelijke ontwikkeling om het snel groeiende aantal journalisten in de pas te laten lopen, wonnen de normen feitelijkheid en afstandelijke aan invloed. Vanuit dat perspectief was het naast een journalistiek ideaal ook een slimme manier van zelfregulering die leidde tot redactionele uniformiteit.65 Dit ging ten koste van de autonomie van de verslaggever. Deze overgang voltrok zich echter geleidelijk; Beach Thomas en Ward Price stonden gedeeltelijk nog in de traditie van een journalistieke cultuur waarin kunstenaars, intellectuelen en ‘men of letters’ een belangrijke rol speelden als verslaggevers en commentatoren. Zij zagen zichzelf nog als een ‘old-style independent war correspondent’ die in de vroege fase zaten van dit proces: “The first decade of the twentieth century was the Golden Age of journalism, more individualistic and less mechanized than newspaper work today.”66 Ze onderkenden echter ook dat de verslaggeving steeds sterker georganiseerd werd als een hiërarchisch geordend proces met als doel de kwaliteit en identiteit van de krant te bewaken.67

In veel van de beschrijvingen van de Britse verslaggevers is een duidelijke tendens naar meer distantie te ontdekken. Een belangrijk deel van de informatie in hun reportages bestaat uit rechttoe rechtaan beschrijvingen van wat er zich afspeelde aan het front.

In the morning we visited the battlefield. It was sufficiently conspicuous, thanks to seven German caissons left on the field; but for the rest nature was covering up the traces with strange completeness and speed. Yet even without a guide you could have reconstructed much of the scene and detected the tactical ingenuity of the German colonel. The ground had been dug in three patterns. A shallow pit of wide dimensions surrounded by a low ridge of earth marked the position of the big guns.68

Ook in de Nederlandse reportages bedienen de verslaggevers zich veelvuldig van een dergelijke stijl om de beleefde gebeurtenissen te beschrijven.

Bij Lixhe lag een zwarte pontonbrug over de rivier. Sinds den namiddag stijgen weer zware rookwolken omhoog aan den kant van Berneau. Belgische soldaten zijn vluchtend over de grens gekomen bij Eysden. Het luiker neerderfort is tot zwijgen gebracht. Een Zeppelin vloog er over en wierp er bommen op.69

In deze beschrijvingen speelt de sfeer van de situatie en de ervaring van de verslaggever geen noemenswaardige rol en zulke passages zijn er puur op gericht om nieuwswaardige informatie te delen. De Britse journalisten liepen hierin voorop, maar ook de Nederlandse verslaggevers haakten aan bij deze ontwikkeling. Natuurlijk zijn dergelijke passages ook hier en daar wel te vinden bij Londres, maar die manier van verslaggeving is geenszins typerend voor zijn reportages.

Tussen vertellen en laten meebeleven

De Britse en Nederlandse verslaggevers beperkten zich niet alleen tot droge, onpersoonlijke beschrijvingen. Op sommige plaatsen in hun reportages probeerden ze ook de sfeer en ervaring van de oorlog over te brengen; een doel dat ze deelden met Londres. Toch zijn ook hier duidelijke verschillen op te merken tussen de middelen waarvan de verslaggevers zich bedienen en ook in de mate van subjectiviteit van hun verslaggeving. Het verschil is het duidelijkst tussen de Britse en Franse reportages.

In tegenstelling tot Londres’ expressieve en suggestieve stijl van beschrijven, stelden Ward Price en Beach Thomas zich terughoudend op in de manier waarop ze hun ervaringen probeerden te delen met hun lezers. Hoewel ze in sommige gevallen ook trachtten hun lezers een idee te geven van hoe het is de oorlog mee te maken, behouden ze een zekere afstand tot de gebeurtenissen die centraal staan in hun reportages. In plaats van hun eigen ervaringen op beeldende wijze te schetsen, maakten ze veeleer expliciet duidelijk wat er aan de hand was.

At the same time, it is an eerie experience to hurry along street after street in the heart of what is normally a busy town and not to see a living thing nor hear a sound but one’s own echoing footsteps and the constant roar of gun fire.70

Een goede illustratie van dit verschil geeft een vergelijking van de beschrijvingen van de verwoesting van de kathedraal in Reims van Ward Price en Londres. De kathedraal van Reims was een belangrijk nationaal symbool van Frankrijk. Het was de plek waar, voor de Franse revolutie, de Franse koningen gekroond werden.71 Zowel de Franse als Britse pers besteedde uitgebreid aandacht aan de verwoesting van dit beroemde ijkpunt in het Franse historische en culturele erfgoed; de Daily Mail opende zelfs met een paginagrootte foto van de ruïnes van de kathedraal. De verwoesting werd voorgesteld als symbool voor de opzettelijke en systematische Duitse destructie van de Franse cultuur en dit droeg bij aan het stereotype beeld van de Duitsers als barbaarse horde.72

In zijn poging de verwoesting en de impact ervan te beschrijven, maakt Ward Price gebruik van beeldspraak.

It [the cathedral] is now no more than an empty shell of charred and blackened walls. Grim remembrance of this abominable deed will always remain with me as with all who saw it. The sight of the flames devouring this splendid relic of the thirteenth century, which took 150 years to build and which has been respected through all the countless wars that have been waged in France since then, was terrible and yet fascinating. It was as though one were watching something supernatural – the work of fiends themselves.73

De beelden die Ward Price gebruikt – de lege huls, de verslindende vlammen – helpen hem de hevigheid en kwaadaardigheid van de verwoestingen aan zijn publiek over te brengen. Verder in de reportage spreekt hij ook nog over “naakte muren” en een “gapend dak”, waarmee hij de kathedraal ook personifieert. Dergelijke beelden zijn echter wat sleets geraakt, doordat ze veelvuldig gebruikt zijn in vergelijkbare beschrijvingen. De beelden zijn conventioneel geworden, waardoor ze minder in opvallen en de expressiviteit minder sterk is.74 Hoewel Ward Price de beeldspraak inzette om de gebeurtenis beter invoelbaar te maken, lijkt hij de kans op onduidelijkheid of ambiguïteit te willen minimaliseren. Om die reden legt hij op sommige plekken zijn beeldspraak ook uit of expliciteert hij zijn bedoeling in plaats van de beelden voor zich te laten spreken. Op die manier kan er geen onduidelijkheid ontstaan over wat hij wilde zeggen.

There is not as much to see as one expected from the outside, for the towers and walls still stand and the scars on their beautiful Gothic decoration caused by the German shells are not easily distinguished by the stranger’s eye from those worn by the weather of 600 years. But the great doors yawn nakedly, for the old oak portals are entirely consumed. [My italics, FH]75

Een dergelijk terughoudend gebruik van beeldspraak duidt erop dat in de Britse journalistiek normen met betrekking tot een afstandelijke en onpersoonlijke manier van verslaggeven geleidelijk aan terrein begonnen te winnen.

Dit is zeker niet het geval bij Londres, die een veel rijkere, individuelere en onconventionelere metaforiek hanteert in zijn reportages. Een van de belangrijkste kenmerken van de manier waarop hij de verwoesting beschrijft is de personificatie van de kathedraal, die hij liefdevol beschrijft als de belichaming van een gedicht.

Reims doemde op toen we er vijftien kilometer vandaan waren. De kathedraal toonde de grandeur van haar contouren en aan de voet van de vlakte zong ze haar gedicht van stenen. We konden onze ogen niet van haar afhouden.76

Dichterbij gekomen zet hij deze personificatie voort en de beelden die hij gebruikt om de rokende ruïnes die hij voor zich ziet te beschrijven maken inzichtelijk hoe complex de metaforiek is die Londres gebruikt.

Rookpluimen stijgen op uit alle hoeken. Tegen een rode achtergrond, bewegend als een wapperende doek bidt de kathedraal vurig, terwijl ze haar contouren uitstrekt naar de hemel. Ze vertrouwt haar ziel toe aan God.77

Door de brandende kerk te vergelijken met een iemand die vurig – een slimme woordspeling met het letterlijke en figuurlijke betekenisniveau – tot God bidt en de rook die van de kerk opstijgt te vergelijken met de opstijgende ziel van die gelovige, maakt Londres een ontroerende sterfscène van dit tafereel.

Als hij de volgende dag nogmaals de inmiddels uitgebrande kerk bezoekt bouwt hij voort op die eerdere metaforiek en beschrijft hij de kerk als een soldaat die het leven heeft gelaten.

Ze is het niet meer, ze is nog slechts een schim van wat ze was. Dit is een soldaat die je van verre zou herkennen aan zijn nog altijd rijzige postuur, maar die, als je hem genaderd bent, zijn jas open doet en je zijn opengereten borst zou tonen.78

Bij dergelijke ‘metonymische metaforen’ zijn de figuurlijke beelden ook als letterlijke beelden aanwezig binnen de context van, in dit geval, de oorlog, waarmee ze aan expressiviteit winnen.79 Londres zet vaker van dit soort veel voorkomende beelden, zoals lijken, wonden, (granaat)hulzen, in als metafoor om de verwoestingen van de steden en dorpen te beschrijven.

Hoeveel vrijheid Londres heeft om zijn individuele expressie te integreren in zijn reportages wordt echt goed duidelijk in een van zijn beschrijvingen, waarbij hij op symbolische – en daardoor enigszins cryptische wijze – probeert over te brengen hoe heftig de oorlog ingrijpt in het dagelijks bestaan en hoe de meest alledaagse, maar fundamentele werkzaamheden in het teken van de oorlog zijn komen te staan.80

Het is eb. Er staat nog een man op het strand. Van ver zien we hem bukken, dingen aanraken. […] Wachtend op de terugkomst van de schepen, liepen we naar hem toe. Steeds stak hij zijn arm in een kan, haalde daar iets uit, wat hij uitspreidde op het water terwijl hij zijwaarts naderbij kwam. Hij hief zijn hoofd een paar keer om naar ons te kijken, maar zonder op te houden uit zijn kan te putten en uit te spreiden. Het rood droop van zijn handen. De kan was er een halfvol geklonterd bloed. Daar maakte er grote tranen van die hij vastmaakte aan haken, want het werd vloed. Een kan bloed! We waren hier gekomen om een paar dagen geen bloed te zien. We zijn geen juffertjes en kunnen onze opkomende emoties heus wel in bedwang houden. Maar we hebben even tijd nodig om de leemte op te vullen, van degenen die zijn weggerukt, wat ons medelijden wekt. Die tijd kwamen we hier zoeken. Een kan vol bloed! Jij werkt dus alleen met je handen visser? 81

In deze lastig te duiden passage, die veel vraagt van de lezer en op meerdere manieren uitgelegd kan worden, kan het beeld van de visser die klonters gestold bloed gebruikt als aas geïnterpreteerd worden als symbool voor de manier waarop de oorlog ingreep in het leven van de Franse bevolking. Ondanks de bloedige strijd – verbeeldt in de kan met bloed – proberen de Fransen desondanks elementen uit hun normale leven in stand te houden. Bloedvergieten en dagelijkse routine raken op tragische wijze met elkaar vermengd in deze passage.82

De expressieve wijze van verslaggeven van Londres kan verklaard worden door de verbondenheid tussen journalistiek en literatuur in Frankrijk. Waar de Britse journalistiek zich van het literaire domein af bewoog, bleef de literatuur nog lange tijd een belangrijke inspiratiebron voor Franse journalistiek.83 Niet voor niets typeert Denis Ruellan de Franse journalistiek in die periode als volgt:

De Fransen van hun kant beschouwen de reportage niet als exacte wetenschap, opgebouwd uit stukken realiteit in hun ruwe staat. Gezien vanuit Parijs, is het een literair genre, een waarachtige extensie in de pers van wat het naturalisme heeft geprobeerd in de roman. Haar ambachtslieden zijn de kleinzonen van Michelet, de zonen van Hugo en de broers van Zola, die een geraffineerde methode volgen.84

In navolging van beroemde naturalisten als Emile Zola, die ook een achtergrond in de journalistiek had, zagen verslaggevers het als hoogste doel het nieuws in eenzelfde literaire stijl te verslaan; vaak was de journalistiek de springplank naar een carrière als literator.85 Dat verslaggevers zich zo sterk richten op het naturalisme was geen toeval, want binnen deze literatuuropvatting werd niet gestreefd naar een geïdealiseerde weergave van de werkelijkheid, maar naar een authentieke weergave van de wereld.86

De Nederlandse middenweg

Pisuisse en Lüger maken hun eigen ervaringen ook onderdeel van hun verhalen en proberen de situatie tastbaar te maken, onder andere door spanning op te bouwen in hun reportages en zo de lezer deelgenoot te maken van hun ervaringen. Pisuisse doet dit bijvoorbeeld als hij beschrijft hoe hij op zijn treinreis van Brussel naar Amsterdam plotseling opgepakt wordt door de politie, omdat die zijn veldkijker voor een camera had aangezien en hem daarom verdachten van spionage. Pisuisse neemt zijn lezers stap voor stap mee op zijn reis en bouwt de spanning steeds verder op door de uitkomst van zijn verhaal lang ongewis te laten. Daarbij is zijn verhaal doorspekt met mooi geformuleerde details die het tot een meeslepend relaas maken.

Toen ik dan “in m’n lorgnetje en m’n trouwring” stond, kwam een heertje, dat best een dokter kon zijn, mij overal bekijken, ja zelfs bekloppen … alsof ik documenten onder mijn huid zou hebben verstopt! En hij keek me in m’n mond, in m’n ooren, in m’n neusgaten, tusschen m’n teenen … enfin, overal waar hij maar in kijken kon en constateerde toen, wat ik hem ook zonder al die onsmakelijke operaties wel had kunnen vertellen: “Rien du tout”.87

Ook de Nederlandse verslaggevers gebruikten metaforen om hun ervaring over te dragen; zij het minder frequent dan Londres en wordt de beeldspraak ook minder uitgesponnen. In de volgende passage schildert Pisuisse het Duitse bombardement van Luik via de suggestieve beelden als een duivelse daad af:

Terwijl het inmiddels zeer in aantal verminderde publiek de binnenrukkende troepen toejuichte, drongen tot het plein door de geweldige knallen en de sidderingen van het in de lucht vliegen der buitenste Maasbruggen en hoog in de lucht zag men nu ook duidelijk de Duitsche granaten in hun vurigen loop op weg naar hun werk van vernietiging.

Als een komeet zoo rijdt zoo’n helsche bom door het luchtruim op zijn breeden staart van vuur en even nadat ik hem heb zien binnenslaan in een groot huis op den hoek van de Rue Madeleine en de Maaskade breekt reeds een pikzwarte rookwolk door het dak gestuwd door purperen en helgroene vlammen ….88

Hoewel Pisuisse minder expliciet zijn beelden duidt dan Ward Price deed in zijn reportages, blijft hij desalniettemin dichterbij de letterlijke gebeurtenissen dan Londres.

Slechts in één passage benadert Lüger de mate van individuele expressie die de reportages van Londres zo sterk typeert. Op vergelijkbare wijze als het beeld van de visser met een kan gestold bloed van Londres, beschrijft Lüger de impact van de oorlog op Vlaanderen op symbolische wijze.

Dat is wel de meeste stekelige hoon – het land is door den oorlog overvallen in oogsttijd, is getroffen in zijn onmiddellijk bestaan. De paarden vertrappen de haver en rogge – de koebeesten loopen klagend in de kleine weiden bij de boerenhuizen, maar de huizen zijn leeg en de melkers in het leger of gefusilleerd in de greppels. Het is of men het land in zijn bloei heeft willen stuiten door het levende te vernielen, maar overal richt het vertrapte koren zich weer op en alleen, die het zaaide richt zich nimmer meer op. Maar het zwijgen heerscht overal. […]

En voor we het dorp binnenreden lagen daar langs den grooten weg in de geulen de rijen dooden, even zwijgend als het landschap, de stille, bleeke gezichten in het zonlicht. […] De landbouwers van de dorpen daar filosofeerden misschien over den mooien zomer van ’14, toen de dood er zijn oogst kwam binnenhalen.89

De suggestieve stilte, de rijpe gewassen klaar voor de oogst en de niet gemolken koeien contrasteren met de rijen slachtoffers en zetten vruchtbaarheid van het leven tegenover de steriliteit van de dood. Lüger verbindt de beelden door op allegorische wijze de slachtoffers als de oogst van de dood te beschrijven. Deze woordkeus verbindt dit beeld semantisch met het beeld van de rijpe en overvloedige gewassen die verloren gaan omdat er niemand is om ze te oogsten. Hierdoor fungeert deze passage als symbool voor de schrijnende omkering van het cyclische karakter van leven en dood die de oorlog veroorzaakt heeft.

De Nederlandse verslaggevers laveerden dus tussen het terughoudend schetsen van de werkelijkheid van de Britten en de expressief-persoonlijke ervaringswereld die Londres creëerde in zijn reportages. De Nederlanders waren geïnspireerd door deze op naturalistische leest geschoeide Franse verslaggeving, maar zagen in de bijbehorende expressieve stijl ook een gevaar voor de helderheid van de journalistieke tekst en perkten het gebruik van beeldspraak en symboliek dan ook verder in dan hun Franse collega’s.90

Besluit

In de Europese pershistoriografie staat de Eerste Wereldoorlog vooral bekend als een periode waarin de waarheid het onderspit dolf en die een einde maakte aan de vrijheid van de oorlogsverslaggevers. Door diezelfde omstandigheden werden journalisten zich ook bewust van het belang van een betrouwbare verslaggeving ter plaatse. In het oorlogsgebied en in de buurt van het strijdtoneel raakten de journalisten doordrongen van hun grote verantwoordelijkheid. Ondanks de ingrijpende maatregelen van de autoriteiten om hun verslaggeving te beteugelen en te controleren, poogden deze verslaggevers om een betrouwbaar beeld van de oorlogssituatie te schetsen.

Daarbij vertrouwden ze op hun eigen ogen en oren, en gaven op basis van hun observaties een impressie van de werkelijkheid zoals zij die hadden ervaren. De manier waarop ze dat deden, laat duidelijk zien dat ze hun status als ooggetuige als een teken van autoriteit en betrouwbaarheid zagen. Hoewel de op feiten georiënteerde verslaggeving zich wel ontwikkelde, werd de verslaggeving nog niet bepaald door het objectiviteitsregime. De reportages zijn duidelijk gestructureerd vanuit hun ‘mediating subjectivity’, waar ze ook expliciet aan refereerden en op reflecteerden. Toch zijn er belangrijke verschillen te onderscheiden in de verslaggeving uit Groot-Brittannië, Nederland en Frankrijk.

Waar de Britse journalisten al de eerste stappen zetten in de richting van een gedepersonaliseerde vorm van verslaggeven, worden in Frankrijk de expressieve beschrijvingen van de authentieke ervaringen van de journalist gezien als het hoogste ideaal. Dit verschil is te verklaren door het duidelijke verschil tussen de redactionele en journalistieke cultuur in beide landen. In Groot-Brittannië werden geleidelijkaan de banden tussen de journalistiek en de literatuur verbroken en ontwikkelden de journalistieke professionele standaarden zich in de richting van een gedepersonaliseerde stijl van verslaggeven. Op die manier kon de uniformiteit van verslaggeving ten tijde van sterk groeiende redacties gewaarborgd worden. In Frankrijk bleven journalisten zich juist oriënteren op de literatuur en werd de evocatieve stijl van het naturalisme gezien als het hoogste ideaal. De journalist werd beschouwd als literator in de dop die de wereld in al zijn rauwheid optekende. De artistieke autonomie van de verslaggever was dan ook veel groter dan in Groot-Brittannië.

De Nederlandse verslaggevers ten slotte bewandelden een middenweg tussen deze twee opvattingen. Enerzijds werd gepoogd de lezer niet uitsluitend te informeren, maar hem de werkelijkheid ook te laten meebeleven. Dit mocht echter niet te koste gaan van de helderheid en informatiewaarde van de stukken. De Nederlandse reportages zijn dan ook beeldender geschreven dan de Britse en bouwen spanning op door de lezer stap voor stap mee te nemen in het verhaal. De Nederlandse verslaggevers zijn minder scheutig met beeldspraak en symboliek dan de Franse en gebruiken minder hermetische metaforen en symbolen, zodat de helderheid van de verslaggeving niet in het geding komt.

Noten

1 ‘Ze hebben Reims gebombardeerd en wij zagen dat!’ in Albert Londres, ‘Ils bombardent Reims …’, in A. Londres, Câbles et reportages, ed. Francis Lacassin, Arléa, Parijs 2007, p. 28; alle Franse citaten in de verdere tekst zijn door mij naar het Nederlands vertaald.

2 Met betrekking tot de Eerste Wereldoorlog, cf. V. Sherry, The Great War and the language of modernism, Oxford University Press, New York 2003; J, Vance, ‘The Soldier as Novelist: Literature, History, and the Great War’, in: Canadian Literature, vol. 179, 2003, p. 22–37; A. Barlow, The Great War in British Literature, Cambridge University Press, Cambridge 2000; G. Buelens, Europa! Europa!: over de dichters van de Grote Oorlog, Manteau, Antwerpen 2008; L. Riegel, Guerre et littérature: les bouleversement des consciences dans la littérature romanesque inspire par la Grande Guerre (1910–1930), Klincksieck, Parijs 1978.

3 P. Knightley, The first casualty. The war correspondent as hero and myth-maker from the Crimea to Iraq, John Hopkins University Press, Baltimore 1975, p. 85.

4 D. Read, The power of news. The history of Reuters, Oxford University Press, Oxford 1992, p. 97–99; F. van Vree, Reuters in the Netherlands: De La Mar and Reuters Amsterdam Branch, Reuters, London 1993, p. 17–25; M. Broersma, ‘Botsende stijlen. De Eerste Wereldoorlog en de Nederlandse journalistieke cultuur’, vol. 2, 1999, p. 60.

5 Cf. M. Karmasin et al., ‘Preface: perspectives on the changing role of the mass media in hostile conflicts’, in Josef Seethaler et al., Selling War. The Role of Mass Media in Hostile Conflicts from World War I to the “War on Terror”, Intellect, Bristol/Chicago 2013, p. ix; S. Allan & B. Zelizer, ‘Rules of engagement: journalism and war’, in S. Allan & B. Zelizer, Reporting War. Journalism in Wartime, Routledge, Oxon 2004, p. 3–12.

6 H. Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, organisatie, cultuur, Boom, Amsterdam 2004, p. 117–119.

7 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, p. 117.

8 M. Martin, Médias et journalists de la république. L’histoire de l’information et de la communication de masse du Second Empire à la fin du XXe siècle, Odile Jacob, Parijs 1997, p. 112; J. McEwen, ‘The National Press during the First World War: Ownership and Circulation’;, in Journal of Contemporary History, vol. 17, Jul. 1982, p. 459, 480–482.

9 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, p. 117–118.

10 A. Karskens, Pleisters op de ogen, pleisters op de mond: de geschiedenis van de Nederlandse oorlogsverslaggeving van Heiligerlee tot Kosovo, Meulenhoff, Amsterdam 2001, p. 65.

11 z.a., De Telegraaf, 03 augustus 1914 [avondeditie], raadpleegbaar via: www.delpher.nl

12 K. Williams, Read all about it! A history of the British newspaper, Routledge, New York 2010, p. 100–116; P. Hagen, Journalisten in Nederland. Een persgeschiedenis in portretten, De arbeiderspers, Amsterdam 2002, p. 52; F. Naud, Profession reporter, Privilèges Atlantica, Biarritz 2005, p. 77–79.

13 T. Paddock, ‘Introduction: Newspapers, Public Opinion and Propaganda’;, in: T. Paddock, A call to arms: propaganda, public opinion, and newspapers in the great war, Greenwood, Westport 2004, p. 2; Forcade, ‘Voir et dire’;, p. 50–62; Gregory, ‘Clash of Cultures’;, p. 22–23; Farrar, News from the Front, p. ix–xvi; C. Lovelace, ‘British press censorship during the First World War’;, in: G. Boyce, J. Curran & P. Wingate, Newspaper history from the seventeenth century to the present day, Constable, Londen 1978, p. 314–318.

14 Knightley, First Casualty, p. 80–89; Farrar, News from the front, p. ix-xvi, 13; Forcade, ‘Voir et dire’;, p. 50–62; Martin, Les grand reporters, p. 159, 164–166; Wijfjes, Journalistiek in Nederland, p. 120–121.

15 Voor meer informatie over deze verschillende journalistieke culturen en mediasystemen, zie: M. Broersma, Form and style in journalism. European newspapers and the representation of news. 1880-2005, Peeters, Leuven 2007 en D. Hallin & P. Mancini, Comparing Media Systems. Three Models of Media and Politics, Cambridge University Press, Cambridge 2004.

16 Knightley, First Casualty, p. 1–10; M. Martin, Les grand reporters. Les débuts du journalism moderne, Louis Audibert, Parijs 2005, p. 49–52, 56–72; Wijfjes, Journalistiek in Nederland, p. 59, 117–122; Broersma, ‘Botsende stijlen’;, p. 61–64; Karskens, Pleisters op de ogen, p. 57–58.

17 Cf. Farrar, News from the front, p. 6–9; Martin, Les grand reporters, p 159; Broersma, ‘Botsende stijlen’;, p. 62–63; Knightley, First Casualty, p. 8–9; Karskens, Pleisters op de ogen, p. 18–19.

18 Knightley, First Casualty, p. 4; Karskens, Pleisters op de oogen, p. 18; R. Stauber, ‘War and the public sphere. European examples from the Seven Years’; War to the World War I’;, in: J. Seethaler, et. al. (eds.), Selling War. The Role of the Mass Media in Hostile Conflicts from World War I to the “War on Terror”, Intellect, Bristol 2013, p. 21; Martin, Les grand reporters, p. 50–51.

19 Knightley, First Casualty, p. 4.

20 S. Müller-Pohl, ‘“By Atlantic Telegraph” A Study on Weltcommunication in the 19th Century’;, in Medien & Zeit, vol. 25, 2010, p. 40–41; J. Wiener, ‘“Get the News! Get the News!” – Speed in Transatlantic Journalism, 1830–1914’;, in: J. Wiener & M. Hampton (eds.), Anglo-American Media Interactions, 1850–2000, Palgrave Macmillan, Hampshire 2007, p. 48–50; M. Palmer, Des petits journaux aux grandes agencies: naissance du journalisme modern, 1863–1914, Aubier, Parijs 1983, p. 40–41; Williams, Read all about it!, p. 135; J. Jeanneney, Une histoire des médias. Des origins à nos jours, Éditions du Seuil, Parijs 1996, p. 86; M. Broersma, Beschaafde vooruitgang. De wereld van de Leeuwarder Courant 1752–2002, Friese Pers Boekerij, Leeuwarden 2002, p. 127–133.

21 Williams, Read All About It!, p. 62–63; M. Schneider & J. Hemels, De Nederlandse krant 1618–1978. Van ‘nieuwstydinghe’; tot dagblad, Het Wereldvenster, Baarn 1979, p. 170–173; Broersma, Beschaafde vooruitgang, p. 147; R. de Graaf, Journalistiek in beweging. Veranderende berichtgeving in kranten en pamfletten (Groningen en ’;s-Hertogenbosch 1813–1899), Bert Bakker, Amsterdam 2010, p. 32; Martin, Médias et journalists, p. 50–59.

22 J. Benson, The Rise of Consumer Society in Britain 1880–1980, Longman, Londen 1994, p. 11–13, 50–51; N. McKendrick, J. Brewer & J. Plumb, The Birth of a Consumer Society. The Commercialization of Eighteenth-Century England Indiana University Press, Bloomington 1982, p. 1–6; R. Williams, Dream Worlds. Mass Consumption in Late Nineteenth-Century France, University of California Press, Berkeley 1982), p. 1–16; F. van Vree, ‘Massapers en modernisering: de pers als spiegel en oorzaak van maatschappelijke verandering’;, in: H. Kleijer, A. Knotter & F. van Vree, Tekens en teksten: cultuur, communicatie en maatschappelijke veranderingen vanaf de late middeleeuwen, AUP, Amsterdam 1992, p. 98–99.

23 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, p. 558; J. van de Plasse & W. Verbei, Kroniek van de Nederlandse dagblad- en opiniepers, O. Cramwinckel, Amsterdam 2005, p. 192; Martin, Médias et journalistes, p. 83; J. McEwen, ‘The National Press’;, p. 468.

24 Williams, Read All About It!, p. 130, 133; Martin, Médias et journalists, p. 101; M. Wolf, Het geheim van de Telegraaf, Boom, Amsterdam 2009, p.122.

25 C. Charle, Le siècle de la presse (1830–1839), Éditions du Seuil, Parijs 2004, p. 156.

26 J. Wiener, ‘How new was the new journalism,’; in: J. Wiener, Papers for the millions. The new journalism in Britain, 1850–1914, Greenwoord press, New York 1988, p. 50; S. Høyer, ‘The idea of the book’;, in: S. Høyer & H. Pöttker, Diffusion of the news paradigm 1850–2000, Nordicom, Göteborg 2005, p. 10–14; Martin, Médias et journalistes, p. 94–95, 101–104; H. Wijfjes, ‘Modernization of style an form in Dutch journalism 1870–1914’;, in: M. Broersma, Form and style in journalism. European newspapers and the representation of news 1880–2005, Peeters, Leuven 2007, p. 62; K. Williams, ‘Anglo-American Journalism. The historical development of practice, style and form’;, in: M. Broersma, Form and style in journalism. European newspapers and the representation of news 1880–2005, Peeters, Leuven 2007, p. 1–2.

27 J. Wiener, ‘How new was the new journalism,’; in: J. Wiener, Papers for the millions. The new journalism in Britain, 1850–1914, Greenwoord press, New York 1988, p. 50; S. Høyer, ‘The idea of the book’;, in: S. Høyer & H. Pöttker, Diffusion of the news paradigm 1850–2000, Nordicom, Göteborg 2005, p. 10–14; Martin, Médias et journalistes, p. 94–95, 101–104; H. Wijfjes, ‘Modernization of style an form in Dutch journalism 1870–1914’;, in: M. Broersma, Form and style in journalism. European newspapers and the representation of news 1880-2005, Peeters, Leuven 2007, p. 62; K. Williams, ‘Anglo-American Journalism. The historical development of practice, style and form’;, in: M. Broersma, Form and style in journalism. European newspapers and the representation of news 1880–2005, Peeters, Leuven 2007, p. 1–2.

28 Knightley, First Casualty, p. 62–63, 74–75

29 Chalaby, ‘Journalism as an Anglo-American Invention’;, p. 304–313; Høyer, ‘The Idea of the Book’;, p. 15.

30 Wijfjes, ‘Modernization of style and form’;, p. 62, 65–66; Broersma, ‘Form, Style and Strategies’;, p. xviii–xix.

31 Harbers, Between Personal Experience, p. 94–97.

32 Harbers, Between Personal Experience, p. 176, 260–261.

33 Forcade, ‘Voir et dire’;, p. 50–62; Naud, Profession reporter, p. 25; Gregory, ‘Clash of Cultures’;, p. 22–23; Farrar, News from the front, p. 4; Knightley, First Casualty, p. 2–6, 70–77; Martin, Les grand reporters, p. 68.

34 Forcade, ‘Voir et dire’;, p. 50–1; H. Tooley, The western front: battle ground and home front in the First World War, Palgrave Macmillan, Houndsmills/Basingstoke/Hampshire 2003, p. 38–39.

35 Farrar, News from the front, p. 5; Gregory, ‘Clash of Cultures’;, p. 23; Jeanneney, Histoire des médias, p. 124–125; Charle, Le siècle de la presse, p. 222–223.

36 Forcade, ‘Voir et dire’;, p. 50–62

37 Lovelace, ‘British Press Censorship’;, p. 307.

38 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, p. 122–132; M. Abbenhuis, The art of staying neutral: the Netherlands in the First World War, 1914–1918, AUP, Amsterdam 2006, p. 172–173.

39 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, p. 119–120.

40 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, p. 120–121; Farrar, News from the front, p. 13.

41 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, p. 120–121.

42 Knightley, First Casualty, p. 88–89; Farrar, News from the front, p. 4-13; Martin, Les grand reporters, p. 161–163.

43 F. Harbers, Between personal experience and detached information. The development of reporting and the reportage in Great Britain, the Netherlands and France, 1880–2005, z.u., Groningen, 2014.

44 J. Chalaby, ‘Journalism as an Anglo-American invention: a comparison of the development of French and Anglo-American journalism, 1830s–1920s’;, in: European Journal of Communication, vol. 11, 1996, p. 303–326; M. Broersma, ‘Form, style and journalistic strategies’;, in: M. Broersma, Form and style in journalism. European newspapers and the representation of news. 1880–2005, Peeters, Leuven 2007, p. ix–xxix.

45 In tegenstelling tot de citaten uit de teksten van de Engelse verslaggevers zijn de Franse citaten vertaald naar het Nederlands. De oorspronkelijke citaten zijn te vinden in de eindnoten.

46 Harbers, Between personal experience, p. 121.

47 L. Brake, ‘The Old Journalism and the New: Form of Cultural Production in London in the 1880s’;, in: J. Wiener (ed.), Papers for the Millions. The New Journalism in Britain, 1850s to 1914, p. 1–24; Broersma, ‘Form, style and journalistic strategies’;, p. ix–xxix;

48 Voor dit artikel heb ik 40 reportages van Beach Thomas en Ward Prices, 17 reportages van Pisuisse en Lüger en 24 reportages van Londres geanalyseerd.

49 M. Kött, Das Interview in der französische Presse. Geschichte und Gegenwart einer journalistische Textsorte, Max Niemeyer Verlag, Tübingen 2004, p. 129–132; M. Haller, Die Reportage. Ein Handbuch für Journalisten, UVK Verlaggesellschaft, Konstanz 1987, p. 19–20, 27; C. Kostenzer, Die literarische Reportage. Über eine hybride Form zwischen Journalismus und Literatur, Studienverlag, Innsbruck/Wien/Bozen 2009, p. 17–18; Harbers, Between personal experience, 25–28.

50 Harbers, Between personal experience, p. 368–369.

51 Barbie Zelizer, ‘On “having been there”: “Eyewitnessing” as a ournalistic Key Word’;, Critical Studies in Media Communication 24, no. 5 (2007): 408–428

52 Hoyer, ‘The Idea of the Book’;, p. 10–14.

53 Harbers, Between Personal Experience, p. 48–56.

54 Harbers, Between Personal Experience, p. 82

55 G. Muhlmann, A political history of journalism, Polity Press, Cambridge 2008, p. 21–28; de term ‘mediating subjectivity’; is gemunt door Jean Chalaby, cf. Chalaby, ‘Journalism as an Anglo-American Invention’;, p. 313–314.

56 W. Redfern, Writing on the move. Albert Londres and investigative journalism, Peter Lang, Oxford 2004, p. 31–32.

57 W. Beach Thomas, ‘A crime of which the world must know’;, Daily Mail, 26 oktober 1914.

58 J. Pisuisse, ‘In Luik gedurende de belegering’;, De Telegraaf, 9 augustus 1914.

59 A. Londres, “Ils bombardent Reims …,” in: F. Lacassin, Câbles et reportages, Arléa, Parijs 2007, p. 28.

60 J. Pisuisse, ‘De krijgsbedrijven te land’;, De Telegraaf, 18 augustus 1914.

61 A. Londres, ‘Une ville sous le coup’;, in: F. Lacassin, Câbles et reportages, Arléa, Parijs 2007, p. 34; origineel citaat: “On ne donne plus de billets pour Hazebrouck, on peut, malgré toutes les séductions, trouver voiture qui vous y conduise, c’est l’instant de réveiller en nous notre instinct de chemineau: nous irons à pied. Il s’est passé quelque chose à Hazebrouck, nous ne savons pas quoi, car on raconte tout. Cet homme qui en vient dit que les Allemands sont dans la ville, cet autre qui la quitte les a vus s’enfuir, ils étaient cent, ils étaient mille, ils sont venus ici, ils sont par là; […] Un seul point est clair: il s’est passé quelque chose à Hazebrouck.”

62 Cf. J. Chalaby, The invention of journalism, Macmillan Press, Hampshire 1998, p. 127–130; J. Hartsock, A history of American literary journalism. The emergence of a modern narrative form, University of Massachusetts Press, Amherst 2000, p. 41–60.

63 Cf. M. Broersma, ‘A daily truth. The persuasive power of early modern newspapers’;, in: J. Koopmans & N. Petersen, Commonplace culture in Western Europe in the early modern period: legitimation of authority, Peeters, Leuven 2011, p. 28–30; Zelizer, ‘On “having been there”’;, p. 420–421.

64 W. Beach Thomas, The way of a countryman, Michael Joseph, Londen 1944, p. 49–58, 65–72; G. Ward Price, Extra-Special Correspondent, 15–19; Chalaby, “Anglo-American Invention,” 310–318.

65 Cf. Schudson, “Objectivity norm,” 163–167; Elliott, “Professional ideology,” 186–188.

66 Ward Price, Extra-special correspondent, George G. Harrap & Co., Londen 1957, p. 19.

67 Williams, Read all about it!, p. 147; Beach Thomas, Countryman, p. 52; cf. Ward Price, Extra-special correspondent, p. 19.

68 W. Beach Thomas, ‘The battle on the hill’;, Daily Mail, 12 oktober 1914.

69 J. Lüger, ‘Een tocht door het Luiksche’;, De Telegraaf, 7 augustus 1914.

70 G. Ward Price, ‘What is left of Rheims cathedral’;, Daily Mail, 22 september 1914.

71 Redfern, Writing on the move, p. 35.

72 Gregory, ‘Clash of Cultures’;, p. 30–39; Nolan, ‘Press and Propaganda’;, p. 58–62.

73 G. Ward Price, ‘How Rheims cathedral was shelled’;, Daily Mail, 21 september 1914.

74 Op den duur kunnen zulke uitdrukkingen zelfs ‘versteend’; raken in de zin dat ze niet meer herkend worden als beeldspraak– dat het woord stoelpoot in wezen een metafoor is, wordt ook niet meer herkend, cf. E. van Boven & G. Dorleijn, Literair Mechaniek. Inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten, Uitgeverij Coutinho, Bussum 1999.

75 Ward Price, ‘What is left of Rheims Cathedral’;.

76 Londres, ‘Ils bombardent Reims …’;, p. 28–29; origineel citaat: “Reims nous apparut à quinze kilomètres. La cathédrale profilait la majesté de ses lignes et chantait dans le fond de la plaine son poème de pierres. Nous ne quittâmes plus des yeux.1 Les obusiers crachent sur la cite. Des ballons de fume s’;élèvent de tous les coins. Sur un fond rouge et mouvant comme sur une tenture que l’on secoue, la cathédrale, étirant ses lignes vers le ciel, prie ardemment. Elle recommande son âme à Dieu.”

77 Londres, ‘Ils bombardent Reims …’;, p. 28-29; origineel citaat: “Les obusiers crachent sur la cite. Des ballons de fume s’;élèvent de tous les coins. Sur un fond rouge et mouvant comme sur une tenture que l’on secoue, la cathédrale, étirant ses lignes vers le ciel, prie ardemment. Elle recommande son âme à Dieu.”

78 Londres, ‘L’agonie de la basilique’;, in: F. Lacassin, Câbles et reportages, Arléa, Parijs 2007, p. 31; origineel citaat: “Ce n’est plus elle, ce n’est que son apparence.C’est un soldat que l’on aurait jugé de loin sur sa silhouette toujours haute mais qui, une fois approché, ouvrant sa capote, vous montrerait sa poitrine déchirée.”

79 G. Otten-van der Kaap, Lied van ’;t leven, bloemen van passie: metaforen in de poëzie van Tachtig, z.u., Groningen 2005, p. 61–62.

80 Cf. P. Assouline, Albert Londres. Vie et mort d’un grand reporter 1884–1932, Balland, Parijs 1989, p. 86–87, 352–357, 361.

81 A. Londres, ‘Six Vaisseaux vus du ravage’;, in: F. Lacassin, Câbles et reportages, Arléa, Parijs 2007, 56; origineel citaat: “La marée est basse. Comme nous, un autre homme est sur le sable. Nous le voyons de loin, le dos plié, touchant des choses. Pourquoi les mieux predestinés à la solitude sont-ils, en ces temps, conduits instinctivement vers la compagnie? Est-ce parce que toute âme dans cette region peut être rendue à l’instant et qu’il faut bien la saluer auparavant? En attendant le retour des navires que l’on voyait remis en file, nous allâmes vers cet homme. Il plongeait souvent son bras dans un broc, en ramenait une matière que, courbé, avançant ses jambes de côté, il étalait au ras de l’eau. Il leva la tête plusieurs fois pour nous regarder venir, mais sans cesser de puiser ni d’;étendre. Ses mains étaient dégouttantes de rouge. Ce broc était un broc de sang moitié caillé. Il en faisait de grandes larmes qu’il accrochait à des hameçons en vue de la marée haute. Un broc de sang! C’;était pour rester deux jours sans en voir qu’ici nous étions venu. Nous ne sommes pas une demoiselle. Nous savons sangler nos sentiments qui s’;échappent. Mais il nous faut un temps pour combler le vide de ceux que la pitié nous arrache. C’est ce temps que nous venions chercher. Un broc de sang! Tu ne travailles donc qu’avec tes mains, pêcheur?”

82 Cf. Assouline, Albert Londres, p. 86–87.

83 D. Ruellan, Journalisme ou le professionalisme du flou, presse universitaire de Grenoble, Grenoble 2007, p. 103.

84 Ruellan, Professionalisme du flou, p. 29–30.

85 T. Ferenczi, L’invention du journalism. Naissance de la presse modern à la fin du XIXe siècle, Libraire Plon., Parijs 1998, p. 49–55; C. Delporte, Les journalists en France 1880–1950. Naissance et construction d’une profession, Éditions du Seuil, Parijs 1999, p. 52–60; M. Dubbelboer, ‘Rewriting the news. Journalism and literature in fin-de-siècle France’;, in: M. Broersma, Form and style in journalism. European newspapers and the representation of news 1880–2005, Peeters, Leuven 2007, p. 160.

86 M. Kemperink, ‘Wat wil het naturalisme? Een invulling van het Nederlandse naturalistische concept op basis van poetical teksten’;, in: F. Berndsen & J.J.A. Mooij, Dit is de vreugd die langer duurt …., Wolters-Noordhoff, Groningen 1984, p. 55–57; Martin, Les grand reporters, p. 45–48

87 J. Pisuisse, ‘Spionnenvrees’;, De Telegraaf, 8 augustus 1914.

88 J. Pisuisse, ‘Van het oorlogsterrein’;, De Telegraaf, 9 augustus 1914.

89 J. Luger, ‘Een week op de Belgische grens II’;, De Telegraaf, 17 augustus 1914.

90 Wijfjes, Journalistiek in Nederland, p. 62–63.