Dit eerste nummer van 2017, een mengelnummer, bevat vier artikelen over uiteenlopende onderwerpen in de mediageschiedenis. In het eerste artikel biedt Huub Wijfjes een kritische kijk op de beloftes van het digital humanities onderzoek en dan in het bijzonder de digitale geschiedenis. Aan de hand van het digital humanities project ‘Pidemehs’ dat Wijfjes uitvoerde als onderdeel van zijn NIAS fellowship van de Koninklijke Bibliotheek stelt hij enkele theoretische, methodologische en praktische problemen aan de orde. Pidemehs staat voor ‘Pillarization and depillarization tested in digitized media historical sources’ en stelt zich de vraag of de interactie tussen krant en politiek als gevolg van de verzuiling in de maatschappij tussen 1918 en 1967 terug te vinden is in de kranten met behulp van geautomatiseerde text mining tools.
Centraal in dit artikel staat de vraag of de onderzoeksvragen uit de traditie van de interpretatieve geesteswetenschappen, gericht op complexiteit en context, wel te beantwoorden zijn met een sociaalwetenschappelijke benadering die er op gericht is om algemene patronen bloot te leggen en maar moeilijk om kan gaan met contextuele factoren en latente informatie. Wijfjes concludeert uiteindelijk dat digital history zeker een belangrijke toevoeging biedt op de bestaande benaderingen, maar dat men ook de beperkingen moet durven erkennen. Het is met name in de combinatie met traditioneel interpretatief historische onderzoek dat digital humanities een vruchtbare benadering biedt, aldus Wijfjes.
Het tweede artikel uit dit nummer benadrukt de blijvende waarde van zo’n traditioneel historische benadering, waarbij context en nauwkeurige analyse en interpretatie van primaire historische teksten centraal staan. Vincent Kuitenbrouwer duikt in de geschiedenis van de berichtgeving over het toenmalige Nederlands-Indië in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Hij richt zich daarbij op de beroemde en invloedrijke journalist C.K. Elout, die als politiek commentator furore maakte in de eerste helft van de twintigste eeuw en gevreesd werd om zijn scherpe en onafhankelijke analyses van de Nederlandse politiek. Eind jaren twintig verbreedde hij zijn horizon en maakte twee lange reizen naar en door Nederlands-Indië. Zijn kleurrijke alsook analytische reisbrieven behandelden het politieke klimaat, de inheemse cultuur en de westerse invloed daarop, en het tropische natuurschoon, dat sprookjesachtig aanvoelde voor een westerling als Elout.
Kuitenbrouwers analyse van de reisbrieven van Elout laat zien hoe deze passen in de context van de groeiende journalistieke aandacht voor Nederlands-Indië, met name voor het ontluikende nationalisme en antikolonialisme van de inheemse bevolking. Die aandacht was mede een gevolg van de toegenomen informatiestroom uit de koloniën, gefaciliteerd door de ontwikkelingen in de bestaande informatietechnologie en infrastructuur. De reisbrieven bieden een diepgaande reflectie op de relatie tussen oost en west die gekenmerkt wordt door een sterk oriëntalistisch perspectief. Kuitenbrouwer laat zien hoe het perspectief op de koloniën dat Elout formuleert in zijn reisbrieven bepalend is geweest voor zijn latere commentaar op het nieuws uit Nederlands-Indië en een belangrijke stem was in het sociaal-politieke discours over deze Nederlandse kolonie.
Het derde artikel in dit nummer richt zich op een heel ander thema. Roel Vande Winkel beschrijft hoe de Belgische filmdistributiesector hervormd werd door de Duitse filmpolitiek tijdens de Tweede Wereldoorlog. Welke maatregelen legde de Duitse bezetter op aan filmverhuurders? Waarom deed de bezetter dit en welke gevolgen bracht dit met zich mee? Vandewinkel deed hiertoe uitgebreid onderzoek in drie collecties. Allereerst het Gilde du film dossier dat processtukken bevat over van collaboratie verdachte betrokkenen uit het filmbedrijf. Ten tweede raadpleegde hij het tweewekelijkse blad CINEMA waarin de tijdens de bezetting geldende regelgeving werd weergegeven. Tenslotte onderzocht hij de geheime verslagen die de Propaganda-Abteilung Belgien naar Berlijn stuurde. Het resultaat is een uitgebreide studie die niet alleen de vorming van de Belgische filmdistributiesector weergeeft maar ook op internationaal vlak één van de eerste studies is van de Duitse invloed op de filmsector tijden de bezetting.
Ten slotte haalt Berber Hagedoorn ons weer naar het heden door het geschiedenisprogramma Andere tijden nader te onderzoeken. Het artikel is deels gebaseerd op haar proefschrift en geeft niet alleen een mooie inkijk in het redactie- en productieproces van het populaire geschiedenisprogramma, maar bestudeert bovenal hoe bronnen en verhalen over historische gebeurtenissen verzameld en gevisualiseerd worden. Of in andere woorden: wat voor soort geschiedenis creëren de makers van het programma op televisie? Centraal stelt Hagedoorn de poëtica en de onderhandeling van televisiemakers met geschiedenis en herinnering. Ze analyseert hierbij de tekstuele, cultuurhistorische en institutionele doelstellingen, strategieën en conventies van de programma makers in hun streven om geschiedenis op televisie te verbeelden. Deze aanpak biedt Hagedoorn de mogelijkheid om in haar artikel de impliciete selectie en interpretatie processen van de televisiemakers expliciet te maken.
Dit TMG-nummer bevat daarnaast ook een portfolio over videogeschiedenis, samengesteld door Susan Aasman en Tom Slootweg. Sinds haar eerste uitgave heeft het tijdschrift over vele typen media gepubliceerd: televisie, film, radio, digitale media, geschreven pers, amateurfilm en zelfs grafische vormgeving. Video heeft echter niet of nauwelijks aandacht gekregen. Mede daardoor is een lacune ontstaan in een brede historische duiding van een elektronisch medium dat vele toepassingen en verschijningsvormen heeft gekend tijdens haar bestaan in Nederland. Waar het medium aanvankelijk vooral een professionele toepassing vond bij de televisieomroepen van de jaren vijftig en zestig, verankerde het zich geleidelijk ook als medium voor onderwijs en onderzoek, het bedrijfsleven, serieuze amateurs, politiek en sociaal activisten, kunstenaars en niet te vergeten in de vele huiskamers van Nederland. Ondanks deze enorm veelzijdige staat van dienst lijkt video niet te bestaan voor Nederlandse mediahistorici. Om videogeschiedenis te agenderen, biedt TMG een portfolio met een interview met oud-leden van het videocollectief ‘Meatbal’ en een interview met de directeur van het LIMA, Gaby Wijers. Daarnaast schreef filmhistoricus Bert Hogenkamp speciaal voor dit portfolio een geschiedenis van bedrijfsvideo’s en leverden Harry Romijn en René Duursma van het Gronings Audiovisueel Archief een grondige toelichting op het archiveren van analoge videobanden.