Op 30 oktober 1884 blikte de jonge Brusselse kunstschilder Omer Coppens terug op zijn recente ervaringen als deelnemer aan enkele publieke voorstellingen van de befaamde magnetiseur Donato. Coppens, student aan een Brusselse kunstacademie, stond sceptisch tegenover de praktijken van magnetiseurs, maar was uit nieuwsgierigheid een kijkje gaan nemen, zo schreef hij. Hij had zijn vrienden zelfs beloofd om de magnetiseur tijdens de voorstelling een poets te bakken. Van dat voornemen was niets in huis gekomen. Zodra hij zich had aangemeld, bleek de op hem gefixeerde blik van de magnetiseur zo krachtig dat elke poging tot verzet vruchteloos werd. Coppens transformeerde in een door de magnetiseur bestuurde automaat. Donato was er in geslaagd hem twee derde van alle oefeningen die op het programma van de avond stonden aangekondigd, te doen uitvoeren. De indrukwekkende ervaring had hem gelukkig zijn goede nachtrust niet ontnomen.1
Coppens’ brief verscheen naast vele gelijkaardige, eveneens van auteursnaam voorziene getuigenissen in een Frans tijdschrift dat Donato zelf uitgaf. Het bekeringsmotief dat de rode draad vormde – de scepticus die wordt overrompeld door de waarachtigheid van de feiten en zo een enthousiaste gelovige wordt – verraadt dat het fenomeen ‘magnetisme’ cultureel niet onbesproken was op het einde van de negentiende eeuw, en voortdurend verdediging nodig had. De brieven moesten dus authenticiteit uitstralen. Dat Coppens een reëel bestaande kunstschilder was, maakt duidelijk dat het Donato menens was met die authenticiteit.2 Tegelijkertijd waakte de magnetiseur over de wetenschappelijke inkleding van de getuigenissen. Sinds 1882, zo verklaarde hij, gaf hij aan de deelnemers van zijn voorstellingen een lijst met vragen aan de hand waarvan ze hun verwachtingen, hun ervaringen en hun gezondheidstoestand voor en na de experimenten in briefvorm konden toelichten. De getuigenissen zouden de basis vormen van een wetenschappelijk werk dat Donato hoopte te publiceren.3 Donato’s eigen tijdschrift droeg ook niet toevallig de ernstig klinkende titel Le Magnétisme. Revue générale des sciences physio-psychologiques. Ondanks die wetenschappelijke inkleding bleek uit Coppens’ tekst ten slotte ook hoezeer magnetisme gelijkstond met stedelijk amusement. Voorstellingen van magnetiseurs vonden plaats in theaterzalen en werden aangekondigd en aangeprezen in de lokale pers. Affiches maakten duidelijk welke spectaculaire experimenten het publiek kon verwachten. Dat publiek verkneukelde zich tevens over de komst van deelnemers die het spektakel wilden saboteren of de magnetiseur in elk geval zouden uitdagen.
Coppens’ getuigenis was in meerdere opzichten illustratief voor het fenomeen ‘magnetisme’ tijdens het fin de siècle, en voor de plaats die de van oorsprong Belgische magnetiseur Donato hierin innam. Het magnetisme, dat zich in deze periode steeds vaker in een nieuwe vorm als ‘hypnose’ presenteerde, was een praktijk die zich in het tussengebied tussen wetenschappelijk experiment en publiek spektakel bevond en navigeerde tussen het veld van de irreguliere geneeswijzen en dat van de erkende medische therapieën. De vormgeving en de receptie van de shows van een in heel Europa bekend magnetiseur als Donato vormt dan ook een interessante – en nooit eerder bestudeerde – casus om het precaire evenwicht tussen wetenschap en vermaak in het laat negentiende-eeuwse België te onderzoeken. In de analyse die volgt, vertrek ik bij de historische achtergrond van het fenomeen ‘magnetisme’ en zoom ik in op de figuur van Donato, diens shows en de berichtgeving erover in de Belgische pers. Ik ga vervolgens dieper in op de wetenschappelijke inkleding van het ‘donatisme’, en Donato’s verhouding met de medische en wetenschappelijke wereld. In een laatste deel sta ik stil bij het verbod op publieke hypnoseshows dat in 1892 in België bij wet werd uitgevaardigd. Het evenwicht tussen wetenschap en vermaak bleek té precair, en werd beslecht in het voordeel van het medische establishment – ook al betekende de wet niet het einde van Donato’s spektakels.
Wetenschap en vermaak
Historici hebben de voorbije jaren heel wat aandacht besteed aan de rol van wetenschap en techniek in de negentiende-eeuwse populaire cultuur en aan de plaatsen van wetenschappelijk vermaak in een stedelijke context. Zij hebben daarbij aandacht gevraagd voor de wijzen waarop kennis circuleerde tussen verschillende plaatsen, dragers en domeinen, en in dat proces van gedaante en betekenis veranderde – een proces dat met andere woorden complexer was dan een loutere vereenvoudiging van academische kennis via ‘vulgarisering’.4 Voor België gebeurde dergelijk onderzoek recent door Sofie Onghena, Tinne Claes en Veronique Deblon.5 In deze rijke historiografie wordt duidelijk dat niet alleen theaterzalen, maar ook musea, dieren- en plantentuinen en kermissen een forum boden aan geleerden, verzamelaars, rondreizende artiesten en goochelaars die de zegeningen en wonderen van techniek en wetenschap zo aantrekkelijk mogelijk wilden voorstellen aan een publiek van burgers en gaandeweg ook arbeiders. Hoewel de verwijzingen naar wetenschap en naar het instructieve karakter van de voorstellingen bijdroegen tot de populariteit ervan, bleek het evenwicht tussen wetenschap en amusement meestal precair. De verspreiding van kennis en beschaving werd vaak ingeroepen als legitimatie van het gebeuren, maar verwijten van charlatanisme, spektakelzucht en zedeloosheid loerden altijd om de hoek. Mede om die reden was het aangaan van allianties met academische wetenschappers of geleerde genootschappen belangrijk. Uitbaters van rondreizende musea nodigden bij aankomst in een nieuwe stad lokale geleerden uit en lieten hun positieve appreciatie in de pers optekenen. Rondreizende collecties boden geleerden soms ook belangrijk nieuw onderzoeksmateriaal. Zo publiceerden antropologen van de Brusselse universiteit tijdens de jaren 1880 en 1890 studies over Australische Aboriginals, Laplanders en een Siamese tweeling die ze hadden onderzocht in het Brusselse Musée du Nord, waar naast theater en dans ook shows met allerhande ‘exotische’ mensen werden georganiseerd.6 Tegelijkertijd was het wantrouwen tussen de wereld van geleerden en die van het wetenschappelijk amusement vaak groot. Dat kon leiden tot een wederzijde distinctiedrift, waarbij de verschillen tussen beide domeinen en de superioriteit van het eigen kunnen in de verf werden gezet.
Wanneer er, zoals in het geval van het magnetisme, geen eenduidige wetenschappelijke discipline of een erkend geheel aan academische kennis bestond waaraan kon worden gerefereerd, was de kans op een moeizame verhouding tussen wetenschap en vermaak wellicht nog groter. De praktijken van rondreizende magnetiseurs zoals Donato gingen veelal terug op het achttiende-eeuwse ‘dierlijk magnetisme’ (van het Duitse ‘animalischer Magnetismus’ en het Franse ‘magnétisme animal’) dat ook als ‘mesmerisme’ bekend stond, genoemd naar de Weense arts Franz Anton Mesmer. Mesmer had ontdekt dat hij via strijkbewegingen met zijn hand over het lichaam van patiënten allerhande ziektesymptomen kon verhelpen. Zelf verklaarde hij dit herstel – een proces dat zich voltrok via stuiptrekkingen van het lichaam – als het reactiveren van de vastgelopen circulatie van het ‘magnetisch fluïdum’ of het dierlijk magnetisme in de patiënt, het opnieuw in harmonie brengen van het zenuwstelsel met het universum. Mesmers claims werden in de daaropvolgende decennia verder onderzocht en theoretisch onderbouwd. Omwille van de merkwaardige effecten die een magnetiseur kon bewerkstelligen, te beginnen met een toestand van kunstmatig somnambulisme, werd het magnetisme een populair voorwerp van zowel experimenten in besloten kring als van publieke opvoeringen. Een minderheid van artsen zette het dierlijk magnetisme ook in als medische therapie. Omdat het somnambulisme een staat van opvallende luciditeit was die inzicht bood in de eigen ziekte en in de ziekten van anderen, floreerden ook irreguliere genezingspraktijken waarbij een magnetiseur samenwerkte met een helderziende somnambule. Kritiek was er evenzeer, onder meer van de Franse Academie voor Geneeskunde, die na een positief rapport in 1831 het bestaan van het magnetisme in 1837 ontkende, en zo de wetenschappelijke legitimiteit ervan ontnam. Vanaf het midden van de eeuw trad het magnetisme in een nieuwe gedaante naar voren, als hypnose, nu zonder verwijzingen naar het fluïdum als fysieke kracht en zonder de bijhorende metafysische en religieus getinte theorieën die er zich in de loop van de negentiende eeuw rond hadden genesteld. Hypnose werd nu omschreven als een aan slaap verwante neurologische toestand die kon worden opgewekt via bijvoorbeeld het kijken naar een blinkend voorwerp. Rond 1880 kreeg hypnose wetenschappelijke erkenning, in de eerste plaats via het werk van de befaamde Parijse neuroloog Jean-Martin Charcot. De vraag wat hypnose precies was – een neurologische aandoening zoals Charcot dacht, of een ongevaarlijke psychologische toestand die therapeutisch handelen mogelijk maakte, zoals een aantal artsen werkzaam in de Franse stad Nancy verdedigden – bleek nog lang niet beslecht. Ondertussen bleef ook het magnetisme in zijn oude vorm bestaan, in de eerste plaats als een irreguliere geneeswijze.7
Het was in diezelfde periode dat rondreizende magnetiseurs succes kenden op theaterpodia van Europese steden. Hoewel hun praktijken soms meer met moderne hypnose dan met dierlijk magnetisme gemeen hadden, identificeerden zij zich vaak met de traditie van het magnetisme. Magnetiseurs stonden kritisch tegenover de nieuwe academische interesse in hypnose, die zij als een oneerlijke, heimelijke toe-eigening van hun expertise door het medische establishment zagen. Het gebruik van de term ‘magnetisme’ veeleer dan ‘hypnose’ kon ook strategisch gemotiveerd zijn, om aan de bestaande verwachtingen van het publiek tegemoet te komen. Tegelijkertijd kon de term ‘hypnose’ soms aantrekkelijk zijn om de eigen moderniteit in de verf te zetten en te beletten dat er een academisch monopolie op de term ontstond. Artsen en academici waren inderdaad geneigd de term hypnose te gebruiken, al gebeurde dit aanvankelijk zeker niet systematisch. In het debat dat de Belgische Koninklijke Academie voor Geneeskunde in de laten jaren 1880 aan de kwestie zou wijden, werden de termen nog voortdurend door elkaar gebruikt. Donato, wiens voorstellingen uitgebreid werden becommentarieerd in de academie, werd ook complexloos de ‘koning van de ambulante hypnotiseurs’ genoemd.8
Donato op het podium
Donato, die eigenlijk Alfred Edouard d’Hont heette, was afkomstig uit Luik. Hij werd er in 1845 geboren en liep er school op het atheneum, waar zijn vader leraar was. Na een korte loopbaan in het leger en in de administratie van de Luikse zinkfabriek Vieille-Montagne trok hij naar Brussel, waar hij als boekhandelaar en journalist aan de kost kwam.9 Hij begaf zich voornamelijk in liberale, antiklerikale middens en verdiepte zich in het natuurwetenschappelijke materialisme van auteurs als Jacob Moleschott en Karl Vogt, die op dat moment erg in trek waren in Brusselse radicale kringen. D’Hont leerde in Brussel ook de Franse banneling en uitgetreden priester Xavier Mouls kennen. Die verbleef sinds 1872 in de stad en ontpopte zich er als criticus van de katholieke kerk, en als magnetiseur-genezer.10 Het was Mouls die d’Hont in 1874 in het magnetisme introduceerde, en wellicht ook in het lokale Brusselse spiritistische genootschap l’Union Spirite.11 Net als onder meer in Frankrijk en Spanje floreerde ook in België het therapeutisch magnetisme tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw in verbondenheid met het spiritisme dat vanuit Frankrijk door Allan Kardec werd verkondigd.12 Hoewel d’Hont nooit een overtuigd spiritist zou worden – het spiritistisch geloof in contact met geesten van overledenen was hem te weinig wetenschappelijk – zou hij wel door spiritistische verenigingen in België en Frankrijk zijn loopbaan lang als een van hen worden beschouwd.
Die loopbaan als magnetiseur ging van start in 1875. Na eerst in besloten kring te hebben geëxperimenteerd in Brussel, koos d’Hont zijn geboortestad Luik om te debuteren voor publiek, vanaf nu onder de artiestennaam Donato. In het najaar van 1875 gaf hij er 45 voorstellingen, voornamelijk in de zaal Casino in de Passage Lemonnier, een overdekte winkelgalerij in het centrum van de stad. In 1876 en 1877 volgden nog meer voorstellingen in Luik en omgeving, maar ook in Brussel, Antwerpen en in het Waalse industriële centrum Verviers. Eind 1875 was Donato voor het eerst naar Parijs getrokken en dat werd al snel zijn uitvalsbasis. Naar eigen zeggen hadden in 1879 al 150.000 Parijzenaars hem zien optreden.13 Die optredens hadden plaats in verschillende zalen, bijvoorbeeld in de concertzaal Herz, in het theater van de Galérie Vivienne en in de music-halls Scala en Folies-Bergères, en na verloop van tijd ook in een eigen salon op de place Saint-Georges. Reizen door Frankrijk, maar ook naar Italië, Zwitserland, Oostenrijk, Duitsland en Nederland volgden. Ook België zou in de daaropvolgende decennia een vaste bestemming blijven, zo kan uit de dagbladpers worden opgemaakt, met regelmatige haltes in onder meer Antwerpen (Théâtre des Variétés), Brussel (onder andere in het theater van de Sint-Hubertusgalerij), Luik (onder andere in het Théâtre Royal), Gent (het Minard theater) en Charleroi.
Vanaf de start werkte Donato met een vast ‘subject’, de somnambule Mademoiselle Lucile, wier echte naam Augustine Marty was.14 In de pers werd de relatie tussen hen beiden gecast zoals dat gebruikelijk was voor optredende magnetiseurs: Donato als de beroemde ‘professor in het magnetisme’ met aan zijn zijde de ravissante, gracieuze en bevallige Lucile, volledig onderworpen aan de invloed van de meester.15 In de loop van de jaren 1880 liep de samenwerking tussen beiden spaak en zou Lucile op Belgische podia aan de zijde van de Franse magnetiseur Ferry te zien zijn; in de jaren 1890 trad ze opnieuw op met Donato. In de tussentijd konden de dagbladlezers ook vernemen hoe Donato’s echtgenote in 1879 een proces tegen hen had ingespannen op beschuldiging van buitenechtelijk samenwonen, hoe Lucile Donato vervolgens zelf ook aanklaagde omwille van een te geringe bezoldiging, en hoe Donato na zijn scheiding opnieuw in het huwelijk trad met een Franse professorendochter en dit ook met gepast decorum vierde. Donato was, met andere woorden, al vanaf de jaren 1870 een publiek figuur die mede dankzij roddels in de pers de aandacht kon vasthouden en zo – in bescheiden mate – mee kon genieten van de ‘celebrity cultuur’ die in de negentiende eeuw samen met de massamedia vorm kreeg.16 Donato’s grootste bijzonderheid als performer lag echter niet in zijn samenwerking met Lucille. Zijn faam dankte hij ook aan de uitzonderlijk snelle manier waarop hij, enkel gebruik makend van zijn blik en handen (zonder gebruik van schitterende voorwerpen) mensen onder zijn invloed kon brengen. Bovendien liet hij naast Lucille ook mannen en vrouwen die hij niet vooraf kende, deelnemen aan zijn optredens. Aanvankelijk gebeurde dit heel voorzichtig, met één of twee jonge mannen die hij vooraf trainde, maar gaandeweg groeide de traditie dat, zodra Donato in een stad aankwam, al wie interesse had zich vooraf kon aanmelden op een voorbereidende séance. Uit de vele, overwegend jonge en mannelijke gegadigden – soms honderden als we de pers mogen geloven – koos Donato, op basis van een aantal experimenten, enkele tientallen gemakkelijk te magnetiseren kandidaten die konden deelnemen aan de voorstellingen.17 De kunstschilder Coppens waarmee dit artikel van start ging, moet een van hen geweest zijn.
Bezoekers werden gelokt met de belofte van nieuwe, spectaculaire experimenten, zoals dat ook gebruikelijk was bij andere attracties in het café-concert, maar tegelijkertijd wisten zij wat ze van een show met een magnetiseur als Donato konden verwachten.18 De opgevoerde taferelen draaiden rond het uitschakelen of juist activeren van zintuigen (hitte of koude suggereren, bijvoorbeeld, of iemand de spraak ontnemen), het doen aannemen van een nieuwe identiteit met bijbehorend rollenspel (mannen die vrouwen werden of andersom, of mensen die dieren werden), het overbrengen van gedachten (iemand in het publiek schreef iets op een briefje, en Donato kon de inhoud ervan suggereren aan zijn subject), het verlammen van ledematen of het doen verstijven van het hele lichaam. Het geheel bood een combinatie van amusante taferelen en indrukwekkende lichamelijke prestaties, zoals een lichaam dat als een plank tussen twee stoelen gestrekt kon blijven liggen. Het publiek kreeg een actieve rol toebedeeld: experimenten mochten worden aangevraagd. Soms werden voorstellingen begeleid door muzikanten, of ingepast in een ruimer variété-programma met muziek, theater of zelfs een schaatsvoorstelling, zoals in het feestelijk elektrisch verlichte Luikse Skating-Palais.19 Vanaf het midden van de jaren 1880 voegde Donato nog een spectaculair publiek aspect aan de voorstellingen toe: via een experiment van ‘suggestie met een looptijd’ (suggestion à échéance) droeg hij een aantal deelnemers op om zich de volgende avond om 19.00 stipt naar het markplein van de stad te haasten en er enkele opdrachten uit te voeren. In steden als Luik en Gent bracht dat – opnieuw volgens de lokale pers, die het evenement vooraf ook ruim publiciteit gaf – een ware volkstoeloop teweeg.20
Bij dit alles wist Donato een reputatie als succesvol en eerbaar magnetiseur op te bouwen. Zijn beschaafde voorkomen, zijn welbespraaktheid, zijn charme, zijn belezenheid en zijn bereidheid om aan liefdadigheid te doen, werden in de pers herhaaldelijk in de verf gezet. Ook de aanwezigheid van ‘goede families’ en lokale notabelen in het publiek werd genoteerd. Donato bouwde zelf ook zorgvuldig mee aan dit beeld. Wanneer hij in 1886 in zijn tijdschrift Le Magnétisme enkele tekeningen van de massaal bijgewoonde publieke experimenten in Luik publiceerde, waren daarop voornamelijk deftige heren met hoge hoeden en wandelstokken en ook enkele goed geklede dames te zien, samen met de vermelding dat de prenten waren gebaseerd op de schetsen van een ooggetuige.21 Dat de pers niet alleen graag wees op Donato’s succes in het buitenland en zijn erkenning in Parijs, maar ook op zijn Belgische nationaliteit, en de Luikse pers hem steevast als stadsgenoot presenteerde, toont tevens een zekere trots. Donato – en het naar hem genoemde ‘donatisme’ of ‘fascination donatique’ – gold als een model waaraan andere, zeker beginnende magnetiseurs konden worden afgemeten. ‘Men kan geen vergelijking maken tussen M. Donato en de overige magnetiseurs die voor hem in onze stad zijn geweest,’ zo oordeelde het Antwerpse De Koophandel in 1884.22 En in het Luikse La Meuse werd hij niet zonder trots als de grootste magnetiseur van de eeuw omschreven.23
Toch hield de verhouding met andere performers ook voortdurend een dreiging van reputatieverlies in. Wanneer de volkszanger Karel Goedemé in Antwerpen naar aanleiding van Donato’s verblijf meerdere avonden een ‘uitmuntende charge’ onder de titel ‘Donato of magnetismus forever’ opvoerde, bevestigde en versterkte dit Donato’s bekendheid, maar bedreigde het diens geloofwaardigheid wellicht evenzeer.24 Een dergelijke bedreiging kwam er zeker vanuit de wereld van de goochelaars. Net als optredende magnetiseurs waren zij actief op stedelijke podia en omarmden zij de moderne wetenschap en techniek. Zoals Sofie Lachapelle voor Parijs heeft aangetoond, staken zij in hun opvoeringen geregeld de draak met spiritistische mediums of ontmaskerden ze experimenten van magnetiseurs.25 Donato zelf kwam zo in 1880 in de Franse stad Nantes in aanvaring met de succesvolle goochelaar Eugène Verbeck. Die imiteerde Donato’s experimenten en legde zijn publiek uit dat hier geen magnetisme voor nodig was. Donato zag zijn reputatie als magnetiseur aangetast, kroop in zijn pen en verspreidde een pamflet tegen Verbeck. Die diende klacht in wegens laster en eerroof, en werd in het gelijk gesteld, zo vernamen ook lezers van de Belgische dagbladpers.26 Diezelfde Verbeck trad twee jaar later in het Brusselse Théâtre Royal op, en kreeg een positieve pers over zijn goocheltrucs en de ‘séance de magnétisme’ die hij met behulp van de buitengewone Mlle de Marguerit ten beste gaf.27 Donato mocht in zijn eigen geschriften genadeloos inhakken op allerhande imitatoren en de ‘namaak’ (contrefaçon) door goochelaars als de befaamde Jean-Eugène Robert-Houdin aanklagen, voor publiek en pers waren de verschillen tussen goocheltrucs en magnetisme niet altijd duidelijk en wellicht vooral onbelangrijk, zolang spektakel maar verzekerd was.28 Voor Donato zelf betekende het succes van allerhande ‘veinzers’ (simulateurs) vooral een stimulans om de wetenschappelijkheid van het magnetisme in de verf te zetten.29
Aankondiging van een voorstelling van Donato en Lucille op 12 augustus 1895 in het Henegouwse Chapelle-lez-Herlaimont, in de omgeving van Charleroi. De affiche bevat enkele typische elementen van Donato’s zelf-representatie: een burgerlijk publiek dat letterlijk op de knieën gaat voor een in smoking uitgedoste Donato, de belofte van nieuwe experimenten, de erkenning van Donato’s expertise door artsen. De term ‘hypnose’ wordt voorzichtigheidshalve niet gebruikt, maar de typering van Donato als uitstekend magnetiseur werd wel behouden. Bron: gerechtelijk dossier over Donato in het Algemeen Rijksarchief in Brussel, Dossiers Hof van Beroep Brussel – Correctioneel, nr. 2441.
Wetenschap, niets dan wetenschap
Al vanaf zijn eerste optredens in Luik in de zomer van 1875 liet Donato de voorstelling van start gaan met een exposé waarin hij het wetenschappelijk karakter van zijn experimenten benadrukte en zich distantieerde van elke vorm van ‘charlatanisme’. Het magnetisme, zo legde hij uit, was een natuurlijk (en dus geen bovennatuurlijk) fenomeen, ook al was de werking ervan nog niet volledig doorgrond. Aanvankelijk benadrukte hij dat er goede redenen waren om uit te gaan van het bestaan van een ‘agent fluidique’. 30 Gaandeweg ging hij zijn eigen expertise omschrijven als een vorm van suggestie of hypnose en nam hij afstand van de theorie van het fluïdum. In 1889 omschreef hij op een congres voor therapeutisch magnetisme in Parijs zijn eigen ervaring met meer dan 30.000 subjecten als volgt: ‘Door mijn denken en mijn wil te laten binnensluipen in de geest van een individu, maak ik er een volgzaam subject van. Mijn blik, mijn gebaar en mijn spraak zullen de werkzame krachten van dit psychisch fenomeen zijn.’31 Suggestie, zo vervolgde hij, was een efficiënter middel om invloed uit te oefenen dan magnetische strijkbewegingen.
Donato moet zich vanaf het begin goed bewust zijn geweest van zowel het belang als het gevaar van het zich uitspreken over het fundament van zijn kunde. Hij was goed op de hoogte van de intellectuele kwetsbaarheid van het magnetisme, en van de uiteenlopende gevoeligheden bij enerzijds het publiek van zijn voorstellingen en anderzijds de gesloten gemeenschap van op genezing gerichte, al dan niet spiritistisch ingestelde magnetiseurs. Hoewel hij zich geenszins als materialist profileerde tijdens zijn voorstellingen, liet hij zich aanvankelijk wel verleiden tot uitspraken die levensbeschouwelijk gevoelig lagen. Concreet ging hij tijdens zijn eerste voorstellingen in op het fenomeen van uitgelokte catalepsie, dat hij omschreef als een natuurlijk fenomeen dat de vreemde lichamelijke houdingen en bewegingen van gestigmatiseerden kon verklaren.32 Daarmee haakte Donato in op een controverse die de Belgische intellectuele wereld verdeelde en ook zeer aanwezig was in de pers: de stigmata en extases van de Belgische mystica Louise Lateau uit het Henegouwse Bois-d’Haine, en de vraag of die op religieuze dan wel op natuurlijke gronden dienden te worden verklaard. Op het moment dat Donato aan zijn voorstellingen begon en daarbij naar Lateau verwees, in 1875, had de Koninklijke Academie voor Geneeskunde een jaar van onopgelost debat over deze vraag achter de rug, een debat waarbij katholieke en liberale artsen tegenover elkaar stonden.33 De casus Lateau was een stokpaardje in antiklerikale propaganda, en een geliefd thema van enkele strijdbaar vrijzinnige artsen. Ook Donato’s leermeester Mouls haalde in zijn handboek over magnetisme in 1875 Lateau aan als een voorbeeld van een religieuze somnambule wier stigmata en extases konden worden verklaard vanuit het dierlijk magnetisme.34 Afgaand op de persverslagen van Donato’s voorstellingen, lijkt het er op dat hij zich al snel meer op de vlakte is gaan houden op levensbeschouwelijk terrein. Dat deed hij wellicht om in het overwegend katholieke België een zo groot mogelijk publiek te kunnen blijven aantrekken.
Donato’s verlangen naar commercieel succes stond de wetenschappelijke inkleding van zijn activiteiten niet in de weg. Hij bleef voorstellingen aanbieden die werden voorafgegaan door een lezing waarop het publiek vragen mocht stellen.35 Geregeld werd in de pers benadrukt dat zijn voorstellingen weliswaar vermakelijk waren, maar daarom niet minder wetenschappelijk. Ook uit zijn publicaties binnen het milieu van magnetiseurs bleek Donato’s verlangen naar wetenschappelijkheid. Collega’s magnetiseurs wilde hij overtuigen van de nood om zich aan de eigen tijd aan te passen, en zich te onttrekken aan de religieuze en metafysische uitwassen van het oude dierlijk magnetisme. Hoewel hij een bijzondere interesse in de geschiedenis van het magnetisme aan de dag legde, was de rode draad van tal van zijn teksten toch dat het verleden een last veeleer dan een leidraad was. Daarbij bediende hij zich van een typisch positivistische metaforiek: ‘wanneer zullen wij ophouden alchemisten en astrologen te zijn, om scheikundigen en astronomen te worden?’36 Thaumaturgen, helderzienden, gedachtelezers en goochelaars – zij waren allemaal charlatans die het wetenschappelijke magnetisme een slechte naam bezorgden.37 Ook uit Donato’s (weinig succesvolle) pogingen om een internationaal netwerk van magnetiseurs op te richten, sprak het verlangen om zich in te passen in een tijdperk van groeiend wetenschappelijk internationalisme.38 Donato zelf genoot duidelijk respect in kringen van magnetiseurs, maar dat kon niet verhullen dat heel wat magnetiseurs sceptisch stonden ten aanzien van spectaculaire theatrale voorstellingen, waarin zij een mogelijke aanfluiting zagen van de ernst van het therapeutisch magnetisme.39
Ook met artsen onderhield Donato een dubbelzinnige verhouding, een verhouding die representatief was voor het bredere veld van zowel optredende als therapeutische magnetiseurs. Enerzijds hoopte Donato op wetenschappelijke erkenning en nodigde hij bij aankomst in een stad artsen uit op een aparte, kleinschalige voorstelling met experimenten.40 Anderzijds hanteerde hij, zeker in middens van magnetiseurs, een anti-academistisch discours waarbij ‘de officiële wetenschap’ niet alleen werd geassocieerd met de miskenning van de waarheid van het magnetisme, maar ook en vooral met de schaamteloze toe-eigening van datzelfde magnetisme. In 1878 klonkt dat als volgt: ‘De dag waarop de grote waarheid waar wij onafgebroken voor vechten, definitief zal zegevieren, louter op grond van ons eigen werk, op die dag zal men de artsen, eerzuchtig als zij zijn, de ontdekking zien opeisen van een wetenschap die zo lang werd geminacht et die zij slechts na wanhopige weerstand zullen verwelkomen.’41 Aan die dubbelzinnige houding ten aanzien van de officiële geneeskunde beantwoordde ook een dubbelzinnige realiteit. Artsen deden in de praktijk wel eens beroep op magnetiseurs om hen bij te staan in de behandeling van mentale of chronische fysieke problemen, of experimenteerden zelf met magnetisme, maar gaven hier niet graag ruchtbaarheid aan.42 Hoewel Donato zich zelf nooit profileerde als een genezend magnetiseur, verwees hij wel eens naar therapeutische interventies die hij met succes had uitgevoerd, bijvoorbeeld ter behandeling van slapeloosheid, slaapwandelen of een tabak verslaving. Publieke voorstellingen sloot hij ook wel eens af met ‘medische illustraties’.43 En na een ongeval van Lucille op het toneel droeg de aanwezige arts Donato ook op haar te verdoven zodat hij een chirurgische ingreep kon uitvoeren, zo berichtte de Franse en vervolgens ook Belgische dagbladpers.44 Hoewel het waarheidsgehalte van dergelijke berichten moeilijk te achterhalen is, hoeft de verwijzing naar het inzetten van magnetisme als anestheticum bij operaties niet te verbazen. Sinds de jaren 1840 werd hier uitgebreid en met succes mee geëxperimenteerd.45 Naarmate de medische wereld vanaf de late jaren 1870 meer interesse kreeg in hypnose, werd de verhouding met de wereld van niet-medisch geschoolde magnetiseurs wel meer gespannen. Dat bleek nog het duidelijkst uit Donato’s verhouding met de figuur die op een iconische wijze het wetenschappelijk fenomeen hypnose zou verbeelden: de Parijse neuroloog Charcot.
Het was in 1878 dat Charcot, een gereputeerd arts die zich sinds enkele jaren op de thematiek van hysterie toelegde, begon te experimenteren met hypnose in de Salpêtrière, het ziekenhuis voor vrouwen met zenuwziekten waar hij werkzaam was. Hypnose vormde voor hem geen therapie, maar een middel om symptomen van hysterie te reproduceren en te beïnvloeden. Hij trainde een aantal van zijn patiënten tot ‘professionele’ hystericae die voor een publiek de verschillende stadia van de hysterie in hun geïnduceerde, hypnotische vorm konden belichamen. De grens tussen wetenschap en entertainment was hierbij flinterdun. De theatraliteit en de aantrekkingskracht van deze wekelijkse lessen waarop naast studenten geneeskunde ook allerhande bezoekers aanwezig waren, werd nog versterkt door de erotische geladenheid van de relatie tussen de mannelijke arts en de vrouwelijke hystericae. Een handvol van hen – Marie Wittmann, bijvoorbeeld, bekend onder de naam Blanche – transformeerde zo van patiënt tot medische diva. Rond de figuur van de hysterica ontstond nu een brede culturele fascinatie, onder meer op de podia van het cabaret en het café-concert.46 Tegelijkertijd kreeg het wetenschappelijk onderzoek naar hysterie en hypnose meer zichtbaarheid. Vier jaar na de start van zijn onderzoek, in 1882, presenteerde Charcot een verhandeling over hypnose in de Academie voor Wetenschappen. Hypnose werd nu een legitiem wetenschappelijk onderzoeksobject; een verband met het vijftig jaar eerder gediskwalificeerde dierlijk magnetisme legde hij niet.
In hetzelfde jaar wees de Zwitserse arts Ladame de Franse academische gemeenschap voor het eerst op het gevaar van publieke voorstellingen van magnetiseurs, naar aanleiding van Donato’s voorstellingen in Zwitserland. Zijn publicatie zou veel weerklank vinden in Frankrijk.47 Volgens Ladame had het succes van die voorstellingen een ware ‘magnetische koorts’ onder de bevolking veroorzaakt. Een concreet voorval van een verkrachting door een man die een meisje geregeld magnetiseerde, bracht zo een nieuw vraagstuk aan de orde: hoe gevaarlijk was hypnose? Werd een gemagnetiseerd subject wilsonbekwaam en kon het tegen zijn of haar wil in aangezet worden om een misdrijf te begaan, of een verkrachting lijdzaam te ondergaan?48 Het was de start van een bredere golf van argwaan bij artsen maar ook bij lokale overheden ten aanzien van publieke voorstellingen van magnetiseurs. Die werden nu geassocieerd met zedenbederf, met het aanzetten tot criminaliteit en met medische gevaren voor al wie een ‘nerveuze’ constitutie had, met name vrouwen en geesteszieken. In Frankrijk vaardigden tal van stadsbesturen naar aanleiding van Donato’s passage een verbod op publieke voorstellingen uit.49 In Italië barste in 1886 controverse los en werd de befaamde arts en criminoloog Cesare Lombroso een fervent criticus van Donato.50 In januari 1887 liet ook Charcot zich negatief uit over magnetiseurs. Hij riep op tot een verbod op publieke voorstellingen en verklaarde dat de geneeskunde het terrein van de hypnose recent had veroverd, er als ‘Maîtresse absolue’ wilde heersen en geen intrusie van buitenstaanders kon verdragen.51
Donato zelf had zijn ergernis over Charcots claims al vanaf 1878 uitgesproken. Tot een rechtstreekse uitwisseling tussen hen beiden kwam het niet – daartoe wilde Charcot zich ongetwijfeld niet verlagen – maar via de pers werd er indirect toch met elkaar gecommuniceerd. Charcot deed in veel gevallen niet meer dan het herhalen van experimenten die hij zelf al jarenlang publiek opvoerde, zo wierp Donato op. En Charcot mocht in de pers dan wel beweren dat hij Donato nooit aan het werk had gezien, dat gold niet voor zijn studenten en collega’s. Die hadden de hoogleraar ongetwijfeld op de hoogte gehouden over wat ze op het podium zagen, zo meende Donato.52 Ook al is er tot dusver geen onderzoek gedaan naar de concrete verhouding tussen Charcot en specifieke magnetiseurs, het staat wel vast dat Donato’s kritiek op een meer algemeen niveau steek hield. De werelden van het podium en de kliniek vertoonden veel meer verwantschap dan artsen graag wilden doen geloven. De ingezette technieken waren deels dezelfde, en sommige vrouwen bouwden een loopbaan uit die zich afwisselend afspeelde als somnambule op het podium of in een praktijk voor therapeutisch magnetisme en als patiënte in een publieke les in de Salpêtrière.53 Bovendien was de historische breuk tussen het dierlijk magnetisme en de zogenaamde wetenschappelijke hypnose veel minder radicaal dan de adepten van de moderne hypnose graag wilden doen geloven in hun ijver om zich te ontdoen van associaties met het als onwetenschappelijk gebrandmerkte mesmerisme of dierlijk magnetisme.54
Ook Donato’s meer inhoudelijke bemerkingen over Charcots praktijken bleken relevant binnen het wetenschappelijk debat over hypnose.55 Donato wees er in de eerste plaats op dat hij, anders dan Charcot, gezonde jonge mannen en vrouwen onder zijn invloed bracht.56 Daarmee raakte hij een punt aan dat de wereld van hypnose-onderzoekers diep zou verdelen: de vraag of hypnose, zoals de Parijse school rond Charcot zou blijven verdedigen, een symptoom van een pathologische toestand (zoals hysterie) was, dan wel een staat waarin heel wat gezonde mensen konden worden gebracht, zoals onder meer door onderzoekers in Nancy zou worden verdedigd. Voor enkele individuele artsen vormden Donato’s experimenten een aanzet om verder onderzoek te doen. Zo herhaalde de Franse arts Brémaud in 1884 Donato’s experimenten met zestig deelnemers uit diens voorstellingen en met jongeren die geen enkele band met de bekende magnetiseur hadden. Brémaud onderzocht de gezondheidstoestand van elk van hen, en kon niet anders dan concluderen dat de typische fenomenen van catalepsie, lethargie en somnambulisme inderdaad bij een groot aantal gezonde jonge mensen kon worden opgewekt ‘zonder charlatanisme, zonder complot, zonder bedrog.’57 In Italië zou de arts Enrico Morselli mede op basis van Donato’s experimenten betogen dat ontvankelijkheid voor suggestie geen kenmerk van ziekte was, maar dat gezonde en sterke individuen vaak meer vatbaar waren voor ‘magnetische invloed’. Met zijn theorie – en zijn appreciatie voor het werk van Donato – werd Morselli Lombroso’s belangrijkste tegenstander in het Italiaanse hypnosedebat.58 Ook de kritische observaties die Donato in 1882 maakte over Charcots werkwijze zouden later door anderen worden geformuleerd. Het feit dat de geïnduceerde crisissen van Charcots hystericae volgens een vast, ja zelfs monotoon patroon verliepen, riep vragen op bij Donato: anticipeerden de zieken in de Salpêtrière op de verwachtingen van de befaamde arts? Of was het wellicht Charcot die zich bij zijn interpretatie geen rekenschap gaf van zijn eigen invloed op de productie van de fenomenen?59 Dat Donato zich een scherp analist en criticus van de eigentijdse wetenschappelijke hypnose toonde, werd buiten de gesloten wereld van magnetiseurs nauwelijks opgepikt. Dat gold ook in België, waar in het publieke debat over de toelaatbaarheid van hypnoseshows wel naar hem, maar nauwelijks naar zijn publicaties werd verwezen.
Bij wet verboden
De hypnose-wet die in 1892 door het Belgische parlement werd gestemd, ging verder dan de administratieve verordeningen waarmee hypnosevoorstellingen elders waren verboden. Zij was het resultaat van een publiek politiek debat en hield niet alleen een verbod in op publieke voorstellingen, maar ook een regulering van het uitoefenen van hypnose op kinderen en geesteszieken.60 De concrete aanleiding voor de start van het parlementaire debat in januari 1888 waren niet Donato’s voorstellingen geweest, maar die van de Franse magnetiseur De Torcy. Die trad op in een voorstelling van een dierentemmer, en liet zijn jonge somnambule, Mlle Lucia, in een kooi met drie leeuwen opsluiten. Terwijl ze in een toestand van schijnbare slaap was, sprongen de dieren over haar en duwden haar omver. Vervolgens werd ze gewekt en leek ze verbaasd zich in het midden van een leeuwenkooi te bevinden. Het schouwspel zette de Brusselse pers aan om op te roepen tot een verbod op dergelijke spektakels, die neerkwamen op de schaamteloze uitbuiting van de nerveuze zwakte van dergelijke subjecten.61
Dat de Belgische minister van Justitie enkele weken later met een wetsvoorstel kwam en ook onmiddellijk de Koninklijke Academie voor Geneeskunde inschakelde met de vraag hierover een advies te formuleren, was niet alleen het resultaat van De Torcy’s voorstellingen. Binnen de medische wereld was namelijk recent ook ergernis ontstaan over de claims van de Luikse hoogleraar wijsbegeerte en psychologie Joseph Delboeuf, de enige Belgische academicus die al in het midden van de jaren 1880 zijn onderzoek op hypnose richtte. Delboeuf, die zelf geen arts was, experimenteerde met hypnose, debatteerde met Franse collega’s en hield het Belgische publiek op de hoogte over zijn bezoeken aan de Salpêtrière en de school van Nancy. Als strijdend vrijzinnige liet hij niet na ook de stigmata van Louise Lateau een voorbeeld van autosuggestie te noemen. In 1887, net nadat Charcot had opgeroepen tot een medisch monopolie op hypnose, stelde hij in een lezing voor de Koninklijke Academie voor Wetenschappen experimenten voor die hij met enkele collega’s van de universiteit van Luik had uitgevoerd. Het onderzoek toonde de helende werking van hypnose bij de genezing van brandwonden. Ook in deze tekst schuwde Delboeuf de polemiek niet. Het artikel, waarvan ook samenvattingen in de pers verschenen, bevatte een eerbetoon aan al wie de wetenschap van de hypnose had ontwikkeld, ondanks het scepticisme van het medisch establishment. Ook magnetiseurs zoals Donato behoorden daartoe: ‘men kan niet loochenen dat zij meer voor de zaak hebben gedaan dan alle faculteiten Geneeskunde van Frankrijk en Italië samen.’62
Delboeuf mocht dan wel benadrukken dat Donato’s voorstellingen instructief en ongevaarlijk waren, in de debatten die vanaf 1888 in de Academie voor Geneeskunde en het Parlement werden gevoerd, waren slechts twee artsen die mening toegedaan. Zij wezen er op dat er zich in België nooit problemen hadden voorgedaan met hypnose shows. Liet men zich niet al te zeer opjagen door weinig gefundeerde, paniekerige reacties in het buitenland? De oftalmoloog Pierre Nuel, die Delboeuf had bijgestaan bij diens experimenten met brandwonden, beklemtoonde ook expliciet Donato’s verdiensten. Het was deze magnetiseur die met experimenten op zijn toeschouwers iedereen – artsen weliswaar als laatsten in de rij – ervan had overtuigd dat hypnose geen misleiding was.63 Net als in het buitenland verwezen voorstanders van een verbod op publieke voorstellingen naar de morele, medische, criminele en politieke gevaren waartegen de toeschouwers van de spektakels dienden te worden beschermd. Hypnose werd daarbij geassocieerd met een verlies van de vrije wil en de morele capaciteiten van het individu, met verhoogde gevoeligheid voor waanzin, zeker bij vrouwen, en met de beïnvloedbaarheid van mensenmassa’s. In een tijdperk van grootschalig sociaal protest en de opkomst van een socialistische partij die pleitte voor algemeen mannenstemrecht, was het verband tussen de invloed van een hypnotiseur op zijn publiek en die van een radicale volksmenner op een arbeidersmassa snel gelegd.64 Het potentieel subversieve karakter van hypnose was ook voordien al zijdelings tot uiting gekomen in krantenartikelen die beschreven hoe Donato er in slaagde om bijvoorbeeld een advocaat op de knieën te dwingen en – letterlijk – in het zand te doen bijten.65
Delboeuf was niet de enige die via de pers het parlementaire debat trachtte te beïnvloeden in een meer liberale richting. Ook een groep magnetiseurs uit de Waalse industriestad Verviers roerde zich in de pers en had via een bevriend politicus een stem in het parlement. Maar Delboeuf was de enige die zich consequent bleef verzetten tegen een verbod op publieke voorstellingen. Hoeveel respect de magnetiseurs ook voor Donato hadden, hun campagne richtten zij liever op het behoud van het recht van magnetiseurs om hun therapeutische praktijken verder te zetten. Deze tendens tekende zich overigens gelijktijdig af binnen de Franse gemeenschap van magnetiseurs.66 De Belgische magnetiseurs slaagden in hun opzet: anders dan de minister had voorgesteld, voorzag de uiteindelijke wet de mogelijkheid voor niet-artsen om via een individuele toelating ook op geesteszieken en kinderen hypnose uit te oefenen. Aan het door de minister voorgestelde verbod op publieke voorstellingen werd niet geraakt.
Het verbod op hypnosevoorstellingen betekende nochtans niet het einde van Donato’s shows. In de aanloop naar het uiteindelijke wetsvoorstel hadden critici dit al voorspeld. De wet zou onuitvoerbaar zijn, zo argumenteerden zij, aangezien het onmogelijk was om een scherpe wetenschappelijke afbakening te maken van het fenomeen hypnose. Beklaagden zouden altijd kunnen argumenteren dat zij slechts hypnose simuleerden.67 En zo geschiedde. Donato bleef optreden met Lucille aan zijn zijde. Hij bleef ook experimenten uitvoeren op deelnemers uit het publiek. Op de affiches die zijn voorstellingen aankondigden, stond niet langer te lezen dat het om hypnose ging. De naam Donato volstond klaarblijkelijk om publiek te lokken. Donato bleef sommige van zijn voorstellingen ook begeleiden door een lezing over magnetisme en hypnose, waarin hij het ongevaarlijk karakter van de praktijk onderlijnde, fulmineerde tegen de incompetentie van de artsen uit de Academie die het wettelijke verbod op hypnosevoorstellingen hadden bepleit, en Delboeufs steun als argument uitspeelde.68
In 1895 werd Donato meermaals voor de rechter gedaagd tijdens een tournee door Wallonië. Na een veroordeling maar vervolgens een vrijspraak in beroep voor de rechtbank van Doornik, een vrijspraak in Bergen en een aanklacht in Charleroi, volgde een uitgebreider proces voor het Hof van Beroep in Brussel. Telkens opnieuw argumenteerde Donato dat er geen hypnose in het spel was, slechts simulatie van hypnose en experimenten met het overbrengen van gedachten, wat niet verboden was door wat hij ook in zijn verdediging de ‘absurde’ wet van 1892 noemde. De Brusselse rechtbank stelde drie experten aan: Delboeuf, de Leuvense hoogleraar Léon de Rode, die als hoogleraar psychiatrie wel een zekere interesse in hypnose had en de jonge Brusselse psychiater Jean Crocq junior, die zich sinds enkele jaren op de thematiek van hypnose toelegde. Samen met een arts die Donato’s recente voorstellingen had bijgewoond, ondervroegen zij Donato en de twee mannen die hem tegen betaling hadden geassisteerd, zogenaamd als deelnemers uit het publiek. De experimenten werden op vraag van de experten opnieuw uitgevoerd. Aangezien dat ook in afwezigheid van Donato lukte, moest er hypnose gesimuleerd zijn, concludeerden de experten. Bij de voorbereiding was er misschien wel sprake geweest van hypnose, maar dat kon onmogelijk worden bewezen. Ook nu werd Donato vrijgesproken.69 Nochtans was de symbolische prijs die hij hiervoor betaalde niet min. Waar hij zich vroeger zo had geërgerd aan goochelaars en illusionisten die zijn praktijken imiteerden, profileerde Donato zich nu, noodgedwongen, als een van hen. In middens van magnetiseurs was de teleurstelling over Donato’s leugen groot. Tegelijkertijd presenteerde men Donato’s vrijspraak als een bevestiging van het feit dat magnetisme iets anders was dan hypnose, en dus ook niet kon worden getroffen door een wet die het slechts over hypnose had.70 Toch leken de hoogdagen van de koning van het magnetisme – maar ook meer algemeen van hypnose op het podium – voorbij. Vier jaar na zijn Brusselse vrijspraak, in 1900, stierf Alfred D’Hont op 52-jarige leeftijd in Parijs, na meerdere jaren van ziekte.
Besluit
Hypnose zou niet van het podium verdwijnen, maar rond 1900 werd wel een periode afgesloten. Een periode waarin hypnose een bijzondere tussenruimte tussen spektakel en wetenschap had weten te bezetten. Magnetiseurs als Donato waren er in geslaagd spektakels voor een breed publiek te brengen die tegelijkertijd wetenschappelijk relevant waren. Die relevantie toonde zich vooral op een negatieve wijze, in getouwtrek bijvoorbeeld over wie als eerste ontdekkingen had gedaan, in uiteenlopende benaderingen van wat expertise was (praktijkervaring of academische kennis?) en in een streven de wetenschap te ontdoen van ‘onzuivere’ elementen die met charlatanisme konden worden geassocieerd. Maar het getouwtrek verraadde juist ook dat het grensverkeer tussen magnetiseurs en academici reëel was geweest, zoals ook de grens tussen het podium en de kliniek verre van waterdicht was.
Aankondiging van een voorstelling van Donato en Lucille op 22 december 1895 in Charleroi. Ook hier wordt Donato, zonder Lucille, centraal in beeld gebracht. De nadruk ligt op het ontspannende karakter van de avond, het vaste repertoire aan experimenten, de actieve rol van de toeschouwers en de waarachtigheid van de foto’s. Bron: gerechtelijk dossier over Donato in het Algemeen Rijksarchief in Brussel, Dossiers Hof van Beroep Brussel – Correctioneel, nr. 2441.
De Belgische wet van 1892 toonde hoe ongelijk de strijd tussen magnetiseurs en artsen was, maar zij kondigde in de praktijk niet de triomf van de medici, noch het einde van hypnoseshows aan. Zij luidde vooral het einde in van een korte periode van intens grensverkeer. De wetenschappelijke hypnose zou zich, in het spoor van de school van Nancy, als een vorm van psychotherapie ontpoppen. Zij zou al snel concurrentie krijgen van de psychoanalyse en in elk geval nooit een door iedereen erkende vorm van therapie worden. Ook het gebruik van hypnose als anestheticum zou marginaal blijven binnen de medische wereld. De academische triomf waar Charcot zo van had gedroomd, kwam er niet. Hypnose bleef ondertussen ook aanwezig op het podium, maar nu veeleer als een vorm van illusionisme zonder veel wetenschappelijke pretenties. De aan epilepsie en hysterie refererende lichaamstaal die eigen was aan de shows van magnetiseurs, zou wel nog blijven doorleven in andere media, met name in de vroege film.71
Noten
* Graag wil ik de beide anonieme reviewers bedanken voor hun gedetailleerde lectuur en nuttige suggesties. Een warme dank ook aan Leen Engelen – zij weet waarom.↑
1 “Les fascinés peints par eux-mêmes,” Le Magnétisme. Revue générale des sciences physio-psychologiques [hierna: Le Magnétisme] 1 (1886): 297–298.↑
2 Omer Coppens (1864–1926) was sinds 1882 actief als kunstschilder. In 1884 was hij student aan de kunstacademie van Sint-Joost-ten-Node. Hij zou bekendheid verwerven als landschapsschilder, schilder van stadsgezichten en graficus. Zie http://balat.kikirpa.be/peintres/Detail_notice.php?id=983, met een digitale weergave van de biografische notities door Boudewijn Goossens uit de Dictionnaire des peintres Belges du XIVe siècle à nos jours: depuis les premiers maîtres des anciens Pays-Bas méridionaux et de la Principauté de Liège jusqu’aux artistes contemporains, 3 delen (Brussel: La Renaissance du Livre, 1995).↑
3 Donato, “Les fascinés peints par eux-mêmes. Prolégomènes”, Le Magnétisme 1 (1886): 35–45.↑
4 Zie bijvoorbeeld Aileen Fyfe en Bernard Lightman, red., Science in the Marketplace. Nineteenth-century Sites and Experiences (Chicago: University of Chicago Press, 2007); Agustí Nieto-Galan, Enrique Perdiguero, Faidra Papanelopoulou, red., Popularizing Science and Technology in the European Periphery (Farnham/Burlington: Ashgate, 2009); Sofie Lachapelle, Conjuring Science. A History of Scientific Entertainment and Stage Magic in Modern France (New York: Palgrave Macmillan, 2015).↑
5 Sofie Onghena, “Spektakelstukken: de mise-en-scène van de wetenschap in de Belgische stad, 1860–1914” in Tussen beleving en verbeelding: de stad in de negentiende-eeuwse literatuur, red. Inge Bertels, Jan Hein Furnée, Tom Sintobin, Hans Vandevoorde en Rob Van de Schoor (Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2013), 43–69; Tinne Claes en Veronique Deblon, “Van panoramisch naar preventief. Populariserende anatomische musea in de Lage Landen (1850–1880),” De Negentiende Eeuw 39 (2015): 287–306; Tinne Claes, “Alternative Anatomy. The Popular Lectures of Constant Crommelinck in Brussels (1850–1880)” in Bodies Beyond Borders. Moving Anatomies, 1750–1950, red. Kaat Wils, Raf De Bont, Sokhieng Au, (Leuven: Leuven University Press, 2017), 139–161.↑
6 Maarten Couttenier, Congo tentoongesteld. Een geschiedenis van de Belgische antropologie en het museum van Tervuren (1882–1925)(Leuven: Acco, 2005), 54–60.↑
7 Over de geschiedenis van het dierlijk magnetisme en de hypnose, zie onder meer Jacqueline Carroy, Hypnose, suggestion et psychologie. L’invention de sujets (Paris: Presses Universitaires de France, 1991); Alan Gauld, A History of Hypnotism (Cambridge: Cambridge University Press, 1992); Alison Winter, Mesmerized: Powers of Mind in Victorian Britain (Chicago: Chicago University Press, 1998); Joost Vijselaar, De magnetische geest. Het dierlijk magnetisme 1770-1830 (Groningen: Historische Uitgeverij, 2000).↑
8 “Discussion du rapport de la Commission à laquelle a été renvoyée la proposition de M. Rommelaere, relative à l’hypnotisme”, Bulletin de l’académie royale de médecine de Belgique, 4e serie, 2 (1888): 878.↑
9 Edouard Cavailhon, Le fascinateur magnétique (précédé d’une préface par Donato et de son portrait photographié) (Parijs: E. Dentu, 1882), 23–27 ; “Donato,” La Meuse, 15 november 1900.↑
10 Mouls was ook de auteur van het onder pseudoniem gepubliceerde Dr. Conrad, Le mesmérisme, ou les merveilles du magnétisme (Brussel: E. Carlier, 1875). Zie hierover G. Zorab, “Belgium,” in Abnormal Hypnotic Phenomena. A Survey of Nineteenth-century Cases, red. Eric J. Dingwall, deel 2 (Londen: J. A. Churchill, 1967), 30–32.↑
11 “Controverse spirite,” Le Messager. Spiritisme, questions sociales, magnétisme 4 (1874–1875): 7; Donato, “Correspondance,” La Revue Magnétique, 2 (1879): 14–15; Donato, “Le magnétisme et la fascination enseignés par demandes et par réponses. Le magnétisme expliqué par Donato,” Le Magnétisme 1 (1886), 120–126.↑
12 Zie Marijke De Sadeleer, “‘Druk uw handen op mijn zieke ledematen’. Een lichamelijke benadering van het magnetisme in het negentiende-eeuwse België,” Tijd-Schrift. Heemkunde en Lokaal-Erfgoed Praktijk in Vlaanderen 5, nr. 3 (2015): 35–47. Voor Frankrijk en Spanje, zie Sophie Lachapelle, Investigating the Supernatural. From Spiritism and Occultism to Psychical Research and Metapsychics in France, 1853-1931 (Baltimore: The Johns Hopkins University Press, 2011); Andrea Graus, “Hypnosis in Spain (1888–1905): From Spectacle to Medical Treatment of Mediumship,” Studies in History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences, 30 (2014): 1–9.↑
13 Donato, “Etudes et souvenirs d’un magnétiseur. Ma première séance aux Fantaisies, à Paris,” La Revue Magnétique 2 (1879): 9–14.↑
14 “De droite et de gauche,” La Revue Magnétique 1 (1878): 97–98.↑
15 Zie bijvoorbeeld La Meuse, 3 en 29 oktober en 2 november 1877.↑
16 Zie bijvoorbeeld, met meerdere bijdragen over theaterpodia in het fin de siècle, Edward Berenson en Eva Giloi, Constructing Charisma: Celebrity, Fame, and Power in Nineteenth-century Europe (New York: Berghahn Books, 2010).↑
17 Zie bijvoorbeeld Le Bien Public, 7 mei 1885: in Gent zouden zich vijfhonderd mensen hebben aangemeld, waarvan Donato er vijftig magnetiseerde.↑
18 In verband met het discours van spectaculaire nieuwigheden in het café-concert, zie Eveline Jonckheere, Aandacht en verstrooiing in het Gentse Grand Théâtre, Café-concert en Variététheater, 1880–1914 (Leuven: Leuven University Press, 2017), 84.↑
19 Zie bijvoorbeeld La Meuse, 31 oktober 1877. In Gent vonden ook optredens van hypnotiseurs plaats in het café-concert Eden-Theâtre en de danszaal Skating Rink: zie Jonckheere, Aandacht, 44, 166–167.↑
20 Zie bijvoorbeeld “Expérience merveilleuse,” La Meuse, 21 maart 1885, met de melding dat er zo’n vijfduizend toeschouwers waren opgedaagd.↑
21 Le Magnétisme 1 (1886): 79, 113 en 129.↑
22 De Koophandel, 24 oktober 1884. Zie bijvoorbeeld ook L’Echo du Parlement, 9 februari 1883; Gazette de Charleroi, 5 juni 1885.↑
23 La Meuse, 21 november 1884.↑
24 “De Volksvriend,” Het Handelsblad, 16 november 1884.↑
25 Lachapelle, Conjuring Science, 61–71, over Parijs, maar zonder behandeling van Donato.↑
26 “M. Verbeck et M. Donato. Magnétisme et anti-magnétisme,” Le Bien Public, 22 juni 1880.↑
27 “Verbeck au Théatre Royal”, La Meuse, 22 december 1882. Zie bijvoorbeeld ook over Donato en Verbeck als vergelijkbare magnetiseurs A.J. Riko, “Le magnétisme en Hollande,” Journal du Magnétisme 24 (1899–1891): 138–139.↑
28 Donato, “Préface” in Cavailhon, Le fascinateur, lvii. Zie bijvoorbeeld ook over Donato en Verbeck als vergelijkbare magnetiseurs: Riko, “Le magnétisme”; en over de Belgische Pickmann, die zelf van medium goochelaar werd en in zijn voorstellingen een combinatie van goocheltrucs en hypnose programmeerde: “Théatre de l’Alhambra”, Journal de Bruxelles, 12 en 14 april 1891.↑
29 Ook in 1882 kreeg Donato in Parijs af te rekenen met een kritische imitator: zie bijvoorbeeld “Le magnétisme au pied du mur,” Le Bien Public, 13 februari 1882; L’Echo du Parlement, 15 februari 1882.↑
30 Zie bijvoorbeeld “Magnétisme,” La Meuse, 11 augustus 1875.↑
31 ‘En insinuant ma pensée et ma volonté dans l’âme d’un individu, j’en fais un sujet docile. Mon regard, mon geste, ma parole, seront les agents de ce phénomène psychique.’ (“Discours de Donato,” Congrès international de 1889. Le magnétisme humain appliqué au soulagement et à la guérison des maladies: rapport général d’après le compte rendu des séances du congrès, (Parijs : Georges Carré, 1890), 428).↑
32 “Magnétisme,” La Meuse, 11 augustus 1875.↑
33 Zie hierover Sophie Lachapelle, “Between Miracle and Sickness: Louise Lateau and the Experience of Stigmata and Ecstasy,” Configurations 12 (2004): 77–105.↑
34 Zorab, “Belgium”, 31.↑
35 La Meuse, 10 april 1885.↑
36 ‘Quand cesserons-nous d’être des alchimistes et des astrologues, pour devenir des chimistes et des astronomes?’ (Donato, “Préface” in Cavailhon, Le fascinateur, xxxviii).↑
37 “De droite et de gauche”, La Revue Magnétique, 2(1879), 283–284.↑
38 Zie Donato, “Manifeste,” La Revue Magnétique, 1 (1878): 111–113. Hoofdredacteur van het tijdschrift was de Parijse magnetiseur Hector Durville. Tussen december 1878 en maart 1879 stond Donato mee aan het roer van het tijdschrift, en werd de titel veranderd naar La Revue Magnétique Internationale. Kort daarna ging het blad teloor, en werd het opgevolgd door Durvilles Journal du Magnétisme.↑
39 Zie bijvoorbeeld “De droite et de gauche,” Journal du Magnétisme, April 1880, 110 ; Journal du Magnétisme, Februari 1888, 218.↑
40 In 1880 claimde hij al voor meer dan duizend artsen voorstellingen te hebben gegeven: Cavailhon, Le fascinateur, 198.↑
41 ‘Le jour ou la grande vérité pour laquelle nous luttons sans relâche triomphera définitivement par nos seuls travaux, l’on verra les médecins, âpres à la curée de l’honneur, revendiquer pour eux seuls la découverte d’une science longtemps dédaignée et qu’ils n’auront accueillie enfin qu’après des résistances désespérées.’ (Donato, “Lectures et controverses. Réponse à Gallus, feuilletoniste du Mouvement médical,” La Revue Magnétique, 1(1878), 221).↑
42 Zie bijvoorbeeld Angel González de Pablo, “Animal Magnetism in Spanish Medicine (1786–1860),” History of Psychiatry, 17 (2006): 279–298; Jacqueline Carroy, “L’école hypnologique de Nancy,” Le Pays Lorrain 85 (1988): 108–116, aldaar 111; Kaat Wils, “From Transnational to Regional Magnetic Fevers. The Making of a Law on Hypnotism in Late Nineteenth-century Belgium,” Notes and Records of the Royal Society of London 71, nr. 2 (2017): 179–196, aldaar 181.↑
43 “Le magnétiseur Donato,” La Meuse, 19 december 1875 (over een gedeeltelijke genezing van een verlamming); La Meuse, 27 september 1877; “Discours de Donato,” Congrès international, 429–430.↑
44 “Donato”, La Meuse, 2 oktober 1877.↑
45 Gauld, A History, 220-226.↑
46 De literatuur over Charcot en de theatrale performance van hysterie is zeer uitgebreid. Zie onder meer Rae Beth Gordon, Why the French Love Jerry Lewis: From Cabaret to Early Cinema (Stanford: Stanford University Press, 2001); Asti Hustvedt, Medical Muses: Hysteria in Nineteenth-century Paris (Londen: Bloomsbury, 2012); Jonathan W. Marshall, Performing Neurology: The Dramaturgy of Dr. Jean-Martin Charcot (Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2016).↑
47 Zie bijvoorbeeld Georges Gilles de la Tourette, L’hypnotisme et les états analogues au point de vue médico-légal (Parijs: Plon, Nourrit et Cie, 1887), 339-344.↑
48 Paul-Louis Ladame, “La névrose hypnotique devant la médecine légale. Du viol pendant le sommeil hypnotique,” Annales d’Hygiène Publique et de Médecine Légale, 3e serie, 8 (1882): 518–534.↑
49 Ook in andere landen werden maatregelen getroffen, soms naar aanleiding van voorstellingen van andere bekende magnetiseurs zoals Karl Hansen: Georges Gilles de la Tourette, L’hypnotisme et les états analogues au point de vue médico-légal (Paris: Plon, Nourrit et Cie, 1887), 451–487.↑
50 Patrizia Guarnieri, “Theatre and Laboratory: Medical Attitudes to Animal Magnetism in Late-Nineteenth-century Italy,” in Studies in Alternative Medicine, red. Roger Cooter (London: Macmillan, 1988), 118–139 ; Maria Teresa Brancaccio, “Between Charcot and Bernheim: The Debate on Hypnotism in Fin-de-Siècle Italy,” Notes and Records: The Royal Society Journal of the History of Science 71 (2017): 157–77.↑
51 J.M. Charcot, “Des dangers des représentations publiques des magnétiseurs; nécessité de leur interdiction”, in Idem, Œuvres Complètes, deel 9, Hémorragie et ramollissement du cerveau. Métallothérapie et hypnotisme. Electrothérapie (Parijs: Lecrosnier et Babé, 1890), 479–480, aldaar 480. Zie ook Andreas Mayer, Sites of the Unconscious: Hypnosis and the Emergence of the Psychoanalytic Setting (Chicago: University of Chicago Press, 2013), 104–105.↑
52 Donato, “M. Charcot et ses thuriféraires,” La Revue Magnétique 2 (1879): 2–3; Idem, “Encore le docteur Charcot,” Ibidem, 290–292. Idem, ‘Le magnétisme et la fascination enseignés par demandes et par réponses. Le magnétisme expliqué par Donato’, Le Magnétisme 1 (1886), 120–126.↑
53 Carroy, Hypnose, 72–75; Hustvedt, Medical Muses, 107–116. Beide auteurs baseren zich voornamelijk op de studie van Gilles de la Tourette, L’hypnotisme uit 1887.↑
54 Anne Harrington, “Hysteria, Hypnosis and the Lure of the Invisible: The Rise of Neo-Mesmerism in Fin de Siècle Medicine”, in: The Anatomy of Madness: Essays in the History of Psychiatry, deel 3, red. William Bynum, Roy Porter, Michael Shepherd (New York: Tavistock, 1989), 226–246; Kim Hajek, “‘A Portion of Truth’: Demarcating the Boundaries of Scientific Hypnotism in Late Nineteenth-century France,” Notes and Records: The Royal Society Journal of the History of Science 71, nr. 2 (2017): 125–39.↑
55 Hier is al op gewezen door Ruth Harris, Murders and Madness. Medicine, Law and Society in the Fin de Siècle (Oxford: Oxford University Press, 1989), 200–201.↑
56 Donato, “L’Illustration et M. Charcot,“ La Revue Magnétique 2 (1879): 3–9.↑
57 ‘Sans charlatanisme, sans compérage, sans superchérie’ (Paul Brémaud), Des différents phases de l’hypnotisme et en particulier de la fascination (Paris: Cerf, 1884), 4. Zie ook Gauld, A History, 328.↑
58 Maria Teresa Brancaccio, “Enrico Morselli’s Psychology and ‘Spiritism’: Psychiatry, Psychology and Psychical Research in Italy in the Decades around 1900,’ Studies in History and Philosophy of Science. Part C: Studies in History and Philosophy of Biological and Biomedical Sciences 48 (2014), deel A, 75–84, aldaar 78.↑
59 Donato, “Préface” in Cavailhon, Le fascinateur, xxxviii.↑
60 Over de ontstaansgeschiedenis van deze wet, met een analyse van de debatten in het Parlement en de Academie voor Geneeskunde, zie Wils, “From Transnational to Regional Magnetic Fevers”.↑
61 Over de voorstellingen van De Torcy in de Folies-Bergères in Parijs: “Faits divers. Une femme hypnotisée dans la cage aux lions,” L’Indépendance Belge, 14 mei 1887; over de voorstellingen in Brussel: “La ville. Chronique,” L’Indépendance Belge, 20 december 1887. In diezelfde periode gaf de Franse Milo De Meyer een reeks hypnosevoorstellingen in het Brusselse Musée du Nord en een voorstelling voor artsen en professoren in het Grand Hôtel. Naar aanleiding daarvan schreef de Leuvense student geneeskunde Prosper Van Velsen (die zich later zou ontpoppen als succesvol hypnotherapeut) een open brief over de kenmerken en mogelijkheden van hypnose. Hij deed in deze tekst, die een week voor de start van het parlementaire debat verscheen, ook een oproep om hypnosevoorstellingen te verbieden. Daarbij verwees hij naar de uitwassen van de leeuwenkooi van De Torcy (Prosper Van Velsen, “Hypnotisme”, Journal de Bruxelles, 15 januari 1888). Zie hierover ook Karel Velle, “Geneesheren in de ban van hypnose (1880-1900),” Oostvlaamse Zanten 65, nr. 1 (1990): 51–64, aldaar 56–57.↑
62 ‘On ne peut méconnaître qu’ils ont plus fait pour sa cause que toutes les facultés médicales de France et d’Italie.’ (Joseph Delboeuf, “De l’origine des effets curatifs de l’hypnotisme. Etude de psychologie expérimentale,” Bulletin de l’Académie Royale des Sciences de Belgique, 3e serie, 13 (1887): 773–794, aldaar 776.) Over Delboeufs werk op het terrein van de hypnose, zie François Duyckaerts, Joseph Delboeuf, philosophe en hypnotiseur (Le Plessis-Robinson: Laboratoires Delagrange-Synthélabo, 1992); Jacqueline Carroy en Pierre-Henry Castel, red., Delboeuf et Bernheim entre hypnose et suggestion, themanummer Corpus. Revue de Philosophie 32 (1997); Alan Gauld, “Joseph Delboeuf (1831–1896): a Forerunner of Modern Ideas on Hypnosis,” Contemporary Hypnosis 14 (1997): 216-225; A. Leblanc, “Thirteen Days: Joseph Delboeuf versus Pierre Janet on the Nature of Hypnotic Suggestions,” Journal of the History of the Behavioral Sciences 40 (2004): 123–147; Thibaud Trochu, “Comment un savant devient ‘guérisseur’. D’après une lettre inédite de Joseph Delbœuf à William James,” Revue d’Histoire des Sciences Humaines 28 (2016): 165–87.↑
63 “Discussion du rapport”, 374.↑
64 Zie Wils, “From Transnational to Regional Magnetic Fevers”, 185–186.↑
65 Zie bijvoorbeeld La Meuse, 2 november 1877.↑
66 Zie bijvoorbeeld Albert Bonjean, L’hypnotisme, ses rapports avec le droit et la thérapeutique, la suggestion mentale (Parijs : Félix Alcan, 1890), 64-65 ; Léon Lobet, L’hypnotisme en Belgique et le projet de loi soumis aux Chambres Législatives (Verviers: J.P. Massin, 1891), 18. Voor Frankrijk : Congrès international de 1889, 550-552.↑
67 Victor Denyn en Prosper Van Velsen, “Sur l’hypnotisme, à propos du récent projet de loi”, Journal des Tribunaux, 28 Januari 1892.↑
68 Zie bijvoorbeeld “Donato à Charleroi”, 24 december 1895.↑
69 Het gerechtelijk dossier, met stukken daterend van april 1895 tot juli 1896 uit de rechtbanken van eerste aanleg van Bergen en Charleroi en het Hof van Beroep van Brussel, wordt bewaard in het Algemeen Rijksarchief in Brussel, Dossiers Hof van Beroep Brussel – Correctioneel, nr. 2441. De rechtszaak werd ook geanalyseerd door Femke Paulussen, Hypnose: kwakzalverij of geneeskunde? De maatschappelijke toelaatbaarheid van hypnose in België (1880–1914), Onuitgegeven meesterproef, KU Leuven, 2001.↑
70 “Actualités, informations et nouvelles diverses. Double acquittement du magnétiseur Donato en Belgique,” La Chaîne Magnétique 17 (1895–1896): 59 ; “Faits et communications,” Journal du Magnétisme, december 1895, 127–128.↑
71 Over de relaties tussen hypnose en film, zie Gordon, Why the French Love Jerry Lewis, 127–215; Stefan Andriopoulos, Possessed: Hypnotic Crimes, Corporate Fiction, and the Invention of Cinema (Chicago: University of Chicago Press, 2008).↑
Biografie
Kaat Wils is hoogleraar Cultuurgeschiedenis aan de KU Leuven, waar zij de onderzoeksgroep Cultuurgeschiedenis vanaf 1750 leidt. Zij doet onderzoek op het terrein van de geschiedenis van de humane en biomedische wetenschappen en de geschiedenis van gender en lichamelijkheid. Zij co-redigeerde Sign or Symptom? Exceptional Corporeal Phenomena in Religion and Medicine in the Nineteenth and Twentieth Centuries (Leuven University Press, 2017), Bodies Beyond Borders. Moving Anatomies, 1750-1950 (Leuven University Press, 2017) en Scientists’ Expertise as Performance. Between State and Society, 1860-1960 (Pickering & Chatto, 2015). Over de geschiedenis van hypnose publiceerde zij “From Transnational to Regional Magnetic Fevers. The Making of a Law on Hypnotism in Late Nineteenth-century Belgium,” Notes and Records of the Royal Society of London 71, nr. 2 (2017): 179-196.↑