Op 28 mei 2017 overleed op zeventigjarige leeftijd filmhistoricus Karel Dibbets. De necrologieën memoreerden zijn grote betekenis voor de Nederlandse mediageschiedenis. Met name zijn verdiensten voor de filmgeschiedenis werden onderstreept. Met als hoogtepunt zijn grote digitale project Cinema Context, een open access platform waarin hij, met financiële ondersteuning van NWO, een grote database met gegevens over de Nederlandse filmvertoning vanaf 1896 samen bracht. Terecht dat daar de aandacht op gevestigd was natuurlijk, maar Karel deed veel meer dan dat. Hij was weliswaar een bescheiden en goedmoedige persoon, die niet uitgesproken op voorgrond trad, maar achter de schermen heeft hij zich succesvol sterk gemaakt voor zaken die blijvend zijn.
Karel was een van de vijf kinderen uit een katholiek gezin uit Weert. Al vroeg had hij interesse voor het beeld, met name de fotografische vastlegging ervan. Dat had hij gemeen met zijn broer Jan, die als conceptueel fotograaf en kunstenaar furore zou maken. Maar Karel had niet het lyrische oog van zijn kunstenaar-broer en dus belandde hij na de middelbare school in een lange zoektocht naar zijn ware talenten. Op de Filmacademie raakte hij in de ban van film en door een verlate studie geschiedenis maakte hij de stap naar filmgeschiedenis. Zijn doctoraalscriptie uit 1980 handelde over de vroege filmwereld in Nederland. Deze reconstructie van de economische aspecten van de bioscoopbedrijfstak tussen 1928 en 1977 legde de basis voor zijn latere werk. De eerste publicitaire proeve daarvan verscheen in 1986. Samen met de in 2015 overleden Frank van der Made stelde hij de bundel over de geschiedenis van de Nederlandse film en bioscoop tot 1940 samen. Het bleek een standaardwerk waar vele latere filmhistorici hun inspiratie in opdeden.
Met zo’n relatief geringe ervaring kon je nog wel hoofdredacteur worden van wat nu een niche tijdschrift zou heten. Maar toen was Filmschrift Skrien een uiterst serieus en politiek geëngageerde blad voor kritische filmliefhebbers. Het in 1968 opgerichte blad werd tussen 1981 en 1983 geleid door Karel. Hij liet met name ook beschouwingen over vroege filmgeschiedenis toe tot de kolommen. Van zo’n relatief klein tijdschrift kon Karel niet leven en dus stapte hij over naar een volledige werkkring bij de universiteit waar hij onderzoek naar filmgeschiedenis kon doen. Vanaf 1983 was hij als docent verbonden aan de Universiteit van Amsterdam; bij de afdeling Theaterwetenschappen ging hij vakken over filmcultuur geven.
Dat filmwetenschap niet als een zelfstandige discipline bestond was tekenend voor de wat desolate staat van de Nederlandse filmcultuur. Ook het Filmmuseum bestond voornamelijk uit een grote groep filmfanaten die buiten hun eigen kring niet erg werden gezien. Maar het was onmiskenbaar dat de belangstelling voor de audiovisuele kant van de moderne geschiedenis aan het groeien was. Karel manifesteerde zich binnen de faculteit Geesteswetenschappen dus als een apostel voor de verzelfstandiging van film- en televisiewetenschap. Met wat anderen schreef hij in 1991 het grondplan voor zo’n studieprogramma en met Thomas Elsaesser redigeerde hij Nieuwe doelen: vijf voorbeelden van film- en televisiewetenschap. Zijn proefschrift over de vroegste geschiedenis van de geluidsfilm in Nederland (Sprekende films) zette in 1993 een extra streep onder het belang van filmwetenschap.
Voor dat proefschrift liet Karel zich inspireren door het werk van de economisch filmhistoricus Douglas Gomery. Voor de voorbereiding ervan trok hij naar de VS waar hij Gomery bezocht. Samen met Robert C. Allen zou Gomery het voorbeeld worden van de New Film History. Dat was een benadering waarbij niet de geïsoleerde film en een theoretische constructie van de toeschouwer centraal stonden, maar de context waarin de film geproduceerd, gedistribueerd, vertoond en bekeken werd. In hun standaardwerk Film History: Theory and Practice (1985) stellen Allen en Gomery dat er een economische, esthetische, sociale en technologische benadering van filmgeschiedschrijving is en dat die benaderingen vaak gezamenlijk voorkomen. In Sprekende films wilde Karel een dergelijke geïntegreerde geschiedenis schrijven van de invoering van de geluidsfilm in Nederland. Hij stelt nadrukkelijk in de inleiding dat dit proces niet gereduceerd kan worden tot technologische innovatie alleen. Bij de verspreiding van de geluidsfilm speelden naast economische ook sociale en culturele factoren een rol. Karel analyseerde de komst van de geluidsfilm steeds vanuit een andere invalshoek.
Dat viel allemaal op vruchtbare bodem in een faculteit die driftig op zoek was naar vernieuwing. Hoewel de realisering toch nog flink wat voeten in de aarde had, was het in 1993 toch zover. De nieuwe afdeling Film- en Televisiewetenschap startte met heel wat studenten, waarvan Karel er vele bij hun scripties zou begeleiden. Spoedig zouden er zelfs honderden studenten per jaar instromen en de uitgroei naar het nog populairdere Mediastudies (in 2003) was daarom logisch te noemen.
Ook op ander terrein richtte Karel zich op de uitbouw van audiovisuele geschiedenis. Samen met vijf anderen richtte hij in 1989 het Jaarboek Mediageschiedenis op, dat historisch-wetenschappelijke studies ging bevatten over radio, televisie en film. Het Jaarboek werd een platform voor zowel gevestigde als beginnende wetenschappers. Vele delen van proefschriften of daaraan gerelateerd onderzoek verschenen in het Jaarboek. Karel zelf schreef bijvoorbeeld over het katholieke filmkartel Internationale Eidophon NV.
De samenstelling van het Jaarboek was zeer divers, maar al in de derde jaargang werd het themanummer geïntroduceerd, waarin om het jaar studies over een specifiek thema samen zouden worden gebracht. In dat derde nummer was dat ‘media en de nacht van Schmelzer’, een reeks beschouwingen over de manier waarop verschillende mediavormen in interactie met de politiek dit cruciale momentum in de Nederlandse politiek hadden gevolgd. Dit themanummer (waaraan ook een studiedag was gekoppeld) was een groot succes en daarom volgden er meer. Het vierde nummer stond geheel in het teken van het voormalig Nederlands-Indië en het zesde nummer bevatte korte biografieën van personen die van betekenis waren geweest in de geschiedenis van het Nederlandse medialandschap. In de ogen van Karel vond de reeks themanummers een bekroning in het achtste deel dat geheel gewijd was aan honderd jaar film in Nederland. In 1997 verscheen het Jaarboek voor het laatst en werd het opgevolgd door het Tijdschrift voor Mediageschiedenis dat twee maal per jaar zou verschijnen. Karel bleef tijdens de overgang lid van de redactie en zou dat blijven tot 1999.
Foto: Liesbeth Dingemans
Bij de Universiteit van Amsterdam aanschouwde Karel in korte tijd de overgang van zijn bijna eenmanszaak naar een enorme vakgroep met honderden studenten en medewerkers in alle denkbare disciplines en afkomstig uit alle werelddelen. Tevreden was hij daar wel mee, maar zijn passie voor de vroege film sneeuwde onder in het theoretische en vernieuwende geweld van de mediastudies. Karel trok zich daarom steeds meer terug op zijn eigen gebied. En hij kreeg gelegenheid om dat te doen, bijvoorbeeld door een fellowship bij het NIAS in 1999, maar met name door het succesvol verwerven van geld voor Cinema Context. Nog ver voordat digital humanities opgang zou maken in de geesteswetenschappen had Karel daarmee een digitaal project van enorme omvang.
In de ontwikkelingsfase vond hij aansluiting bij een kleine groep filmhistorici die zich verzameld hadden onder de naam HoMER, History of Moviegoing Exhibition and Reception. Zij waren geïnteresseerd in een brede aanpak van de filmgeschiedenis. De Homerites keken net als Karel over de grenzen van hun vakgebied en paarden vaak een kwantitatieve aan een kwalitatieve aanpak voor hun onderzoek. Ze waren onder andere geïnspireerd door methoden uit sociale geografie, oral history en de economische filmgeschiedenis. Cinema Context waarin zoals Karel graag placht te zeggen, ‘het DNA van de Nederlandse filmgeschiedenis’ zich bevond, was voor velen een voorbeeld. En menig HoMER-bijeenkomst was gewijd aan de vraag hoe de verschillende datasets die de leden voor hun eigen onderzoek hadden ontworpen, uitwisselbaar konden worden en ‘met elkaar konden praten’.
Met de hem typerende combinatie van toewijding en perfectionisme bouwde Karel voor Cinema Context een database op waarmee vier basisvragen over de bioscoopcultuur kunnen worden beantwoord: waar werden films vertoond, hoe kwamen die films daar, welke films werden vertoond en hoe werden die films gekwalificeerd? Om antwoord op die vragen te krijgen werd informatie in de database gevoerd over alle (1646) bioscopen en filmvertoningsplaatsen die Nederland vanaf 1895 tot heden gekend heeft. Te vinden zijn het adres inclusief geografische coördinaten, openings- en eventuele sluitingsdatum; aantal zitplaatsenkomst, verbouwingen en de eigenaren en/of managers.
De in Nederland gevestigde distributeurs vormen de tweede tak van de database. De informatie is relationeel zodat ook concernverbanden zichtbaar worden. In totaal bevat Cinema Context informatie over 1626 bedrijven en 4311 personen. Het derde en grootste deel beslaat 107.235 filmprogramma’s van bioscopen in de periode 1895–1940: welke film draaide waar en wanneer? De belangrijkste steden voor filmvertoning waren Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht; in die steden was tweederde van de Nederlandse bioscopen gevestigd. Het meest omvangrijke deel van Cinema Context is een overzicht van vrijwel alle films die tot 1960 in Nederland zijn uitgebracht, inclusief het oordeel van de Centrale Filmkeuring: 45.623 films en 48.574 keuringsrapporten. Bijzonder is dat de dataset niet alleen online te raadplegen is, maar dat er ook data gedownload kan worden zodat onderzoekers in staat gesteld worden de verzamelde informatie te verwerken, bewerken en in verband te brengen met de voor hen relevante data.
Er was Karel veel aan gelegen om Cinema Context levend te houden. Te vaak had hij gezien hoe dit soort initiatieven verdwijnt na afloop van het project. Een van de eerste dingen die hij deed toen zijn ziekte zich openbaarde, was dan ook een rondgang langs collega’s maken om te bespreken hoe het voortbestaan van Cinema Context gewaarborgd zou kunnen worden. Het was dan ook een grote geruststelling toen de dataset onder de hoede kwam van de nieuw benoemde hoogleraar Digitaal Erfgoed Julia Noordegraaf. Onder haar leiding wordt er aan de UVA verder gewerkt aan de uitbreiding, toegankelijkheid en uitwisselbaarheid.
Buitengewoon jammer is dat Karel niet meer mocht meemaken dat aan hem de erepenning van de faculteit Geesteswetenschappen zou worden uitgereikt voor zijn ‘internationaal pionierende en innovatieve werk over de Nederlandse filmcultuur en zijn bijdrage aan het universitaire zwaartepunt Cultureel Erfgoed en Identiteit’. Op 28 september 2017 gebeurde dit alsnog, postuum, toen zijn familie namens hem de penning in ontvangst nam.
Het verder brengen van de wetenschap, dat was altijd het doel van Karel Dibbets. Dat bepaalde zijn houding en handelen in een lang en arbeidzaam leven. Of het nu ging om studenten met een scriptie, promovendi met een proefschrift of collega’s met een groot onderzoeksproject, hij verdiepte zich in hun vragen en ging met velen in gesprek. Daarmee inspireerde hij generaties mediahistorici om steeds weer nieuwe onderzoekingen te ondernemen.
Laten we die inspiratie van Karel blijven memoreren.
Publicaties van Karel Dibbets
(met dank aan Julia Noordegraaf)
Boeken, monografieën en bundels
Karel Dibbets, Sonja de Leeuw, Huub Wijfjes, Bert Hogenkamp, Rene Witte, Michel Hommel, Bernadette Kester, red., Jaarboek mediageschiedenis, delen 1–8 (Amsterdam 1989–1997).
Karel Dibbets and Bert Hogenkamp, red., Film and the First World War (Amsterdam: Amsterdam University Press, 1995).
Karel Dibbets, Sprekende films: de komst van de geluidsfilm in Nederland, 1928–1933 (Amsterdam: Cramwinckel, 1993).
Karel Dibbets en Thomas Elsaesser, red., Nieuwe doelen: vijf voorbeelden van film- en Televisiewetenschap (Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 1991).
Karel Dibbets en Frank van der Maden, red., Geschiedenis van de Nederlandse film en bioscoop tot 1940 (Weesp: Wereldvenster, 1986).
Karel Dibbets, Bioscoopketens in Nederland: economische concentratie en geografische spreiding van een bedrijfstak, 1928–1977, Doctoraalscriptie Economische en Sociale Geschiedenis, Universiteit van Amsterdam, 1980.
Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften, hoofdstukken in bundels
Karel Dibbets, ‘The Evergreens and Mayflies of Film History: The Age Distribution of Films in Exhibition’, in The Routledge Companion to New Cinema History, red. Daniel Biltereyst, Richard Maltby en Philippe Meers (New York en Londen: Routledge, te verschijnen 2018).
Karel Dibbets, ‘A Catholic Voice in Talking Pictures: the International Eidophon Company (1930–1934)’, in Moralizing Cinema: Film, Catholicism and Power, red. Daniel Biltereyst en Daniela Treveri Gennari eds., (New York en Londen: Routledge, 2015), 137–157.
Karel Dibbets, ‘”Paul Kruger als toneelheld en filmster: de verbeelding van de Boerenoorlog en de opleving van het nationalisme, 1899–1902,” De Negentiende Eeuw 38, nr. 4 (2014): 225–268.
Karel Dibbets en Frans Westra, “Groningen een bakermat van de filmvertoning in Nederland?,” Stad en Lande 22, nr. 4 (2013): 28–33.
Karel Dibbets, “Cinema Context and the Genes of Film History,” New Review of Film and Television Studies 8, nr. 3 (2010): 331–342.
Karel Dibbets en Wouter Groot, “Which Battle of the Somme? War and Neutrality in Dutch Cinemas, 1914–1918,” Film History 22, nr. 4 (2010): 440–452.
Karel Dibbets, “Welke slag aan de Somme? Oorlog en neutraliteit in Nederlandse bioscopen, 1914–1918,” Tijdschrift voor Geschiedenis, 122, nr. 4 (2009): 508–521.
Karel Dibbets en Thunnis van Oort, “American Movies Reach the Netherlands,” in Four Centuries of Dutch-American Relations, 1609-2009, red. Hans Krabbendam et al., (Amsterdam: Boom, 2009), 479–485.
Harry van Vliet, Karel Dibbets en Henk Gras, “Culture in Context: Contextualization of Cultural Events,” in Digital Tools in Media Studies: Analysis and Research, red. Michael Ross et al. (Bielefeld: Transcript, 2009), 27–42.
Karel Dibbets, “Van operabioscoop tot bioscoopopera,” Historisch tijdschrift Holland 40, nr. 3 (2008): 217–228.
Karel Dibbets, “Neutraal in een verzuild land: het taboe van de Nederlandse filmcultuur,” Tijdschrift voor Mediageschiedenis 9, nr. 2 (2006): 46–64.
Karel Dibbets, “Op zoek naar een digitale conservator,” in Jaarboek Stichting Archief Publicaties, deel 5: Audiovisueel, red. Bert Hogenkamp en Mieke Lauwers (Den Haag: SAP, 2006), 189–197.
Karel Dibbets, “Filmvertoning in Nederland,” in Film in Nederland, red. Rommy Albers et al. (Amsterdam en Gent: Ludion, 2004), 408–413.
Karel Dibbets, “Tobis, made in Holland,” in Tonfilmfrieden - Tonfilmkrieg: die Geschichte der Tobis vom Technik-Syndikat zum Staatskonzern, red. Jan Distelmeyer (München: Edition text + kritik, 2003), 25–33.
Karel Dibbets, “Een landschap tussen hemel en hel,” [ook in het Engels: “Landscape Between Heaven and Hell”] in: Inleiding bij de afdeling “Nederland door het oog van de camera” van de website Het Geheugen van Nederland (2003).
Guido Convents en Karel Dibbets, “Verschiedene Welten: Kinokultur in Brüssel und Amsterdam,” Die alte Stadt 28, nr. 3 (2001): 240-246. Also in: Kinoöffentlichkeit 1895–1920, red. Corinna Müller en Haro Segeberg (Marburg: Schüren, 2008), 148–154.
Karel Dibbets, “Opkomst en ondergang van het bioscooporkest,” in Een muziekgeschiedenis der Nederlanden, red. Louis Grijp (Amsterdam: AUP, 2001), 625–629.
Karel Dibbets, “High-Tech Avant-Garde: Philips Radio,” in Joris Ivens and the Documentary Context, red. Kees Bakker (Amsterdam: AUP, 1999), 72–86.
Karel Dibbets, “The Introduction of Sound,” in: The Oxford History of World Cinema, red. G. Nowell-Smith (Oxford: Oxford University Press, 1996), 211–219.
Karel Dibbets, “Filmgeschiedschrijving in Nederland,” in Mediageschiedenis: kansen en perspectieven, red. J.C.H. Blom en H. Wijfjes (Amsterdam: KNAW, 1995), 103–114.
Karel Dibbets, “25 Biografical Entries on Dutch Film Directors and Other Personalities of Dutch Cinema, With a Survey Article on Film in the Netherlands,” in Encyclopedia of European Cinema, red. G. Vincendeau (London: BFI Cassell, 1995).
Karel Dibbets, “De ontdekking van de Nederlandse film,” Argus jg. 1, nr. 2 (1993): 49–60.
Karel Dibbets, “De taal van de sprekende film,” Tijdschrift voor Theaterwetenschap 33 (1993): 87–98
Karel Dibbets, “Il sogno di un impero catolico del cinema: la storia dell’Internazionale Eidophon, 1932–1934,” Cinegrafie 5 (1992): 81–94.
Karel Dibbets, “Philips in film,” Informatie en Informatiebeleid 10, nr. 4 (1992): 79–87.
Karel Dibbets en Ed Kerkman, “Een zee van ruimte: het beeld van de zee in de Nederlandse speelfilm tot 1940,” Volkskundig Bulletin - Tijdschrift voor Nederlandse Cultuurwetenschap 16, nr. 2 (1990): 157–175.
Karel Dibbets, “Een prachtkans voor een katholiek filmkartel: het korte bestaan van de Internationale Eidophon NV, 1932–1934,” Jaarboek Mediageschiedenis 2 (1990): 15–39.
Karel Dibbets, “Filmhistorici en cultuurhistorici”, in Speelfilm en geschiedenis: congresverslag, red. E. Radius (Amsterdam: Vrije Val, 1989): 16–18.
Karel Dibbets, “L’Europe, le son, la Tobis,” in Le passage du muet au parlant, red. C. Belaygue (Toulouse: Milan, 1988), 38–41.
Karel Dibbets, “De eerste voorstellingen van geluidsfilms in Nederland,” Versus 2 (1988): 50–72 .
Karel Dibbets, “Het bioscoopbedrijf tussen twee wereldoorlogen,” in Geschiedenis van de Nederlandse film en bioscoop tot 1940, red. Karel Dibbets en Frank van der Maden (Weesp: Wereldvenster, 1986), 229–270.
Karel Dibbets, “De ontwikkeling van het vrije filmcircuit,” in Matheid hoezo?, red. C. van Lakerveld et al. (Odijk: Sjaloom, 1981), 128–136.
Karel Dibbets, “Bioscoopketens in de Tweede Wereldoorlog,” Jaarboek Film 1981 (Weesp: Wereldvenster, 1981), 21–27.