Veiled Desires. Intimate portrayals of nuns in postwar Anglo-American film
New York (Fordham University Press) 2013, 338 pp., ill., € 24,- (pb), € 74 (hc) ISBN 978 0 8232 5166 7
Tijdens en na de Reformatie werden priesters en monniken door antikatholieke propagandisten vaak als seksbeluste mannen afgeschilderda en nonnen als wellustige en overspelige vrouwen. Deze stereotypen zijn zo'n vierhonderd jaar later wel verdwenen, hoewel ze bij de kindermisbruikschandalen die de katholieke kerk teisteren wel weer de kop opsteken.
In tegenstelling tot priesters of monniken (er zijn natuurlijk uitzonderingen) hebben nonnen wel aansprekende filmrollen gekregen. En naarmate minder mensen naar de kerk gaan, schijnen nonnen leuker te worden. De VLIEGENDE NON en SISTER ACT zijn daarvan mooie voorbeelden; een non vliegt of ze is zwart – maar in deze studie van Sabine gaat het om meer serieuze filmrollen.
Een halve eeuw filmnonnengeschiedenis, van THE BELLS OF ST. MARY'S (1945) tot DOUBT (2008) wordt geanalyseerd door Maureen Sabine, hoogleraar in Literary, Cultural and Religious Studies aan de Universiteit van Hong Kong. In interviews geeft ze hoog op over haar leerkrachten op school, eerst Dominicaanse en daarna Ursuline zusters. Later begreep ze dat het holistische rolmodellen waren geweest, ‘not only of feminist professionalism and academic excellence, but of holiness and centeredness.’
Sabine vindt dat nonnen in de film geen gefrustreerde vrouwen zijn die een afgesloten leven leiden, onderdanige dienaressen zijn of moeten vechten tegen een patriarchale kerk of eigenlijk een seksobject zijn. In chronologische volgorde passeren meer dan twintig nonnenfilms de revue en wordt een tiental diepgaander geanalyseerd in het licht van een veranderende kerk in een veranderende wereld. Literatuur, psychoanalyse en theologie komen in haar analyse aan de orde en dat is soms wat veel van het goede. De hoofdstuk-titels geven haar aanpak al aan: ‘Selfless Desires: Sacrificial and Self-Fulfilling Service to Others’, ‘Sexual Desires’, ‘Repression and Sublimation’, ‘Subjective Desires’, ‘Sonorous Desires’, ‘Sacred Desires’ en ‘Spiritual Desires’. Het zou een goede quizvraag kunnen zijn: welke film onder welk ‘Desire’-hoofdstuk valt. Door een strakke indeling valt de filmnon helaas wel weer onder typecasting, iets waar Sabine ernstig tegen is. Het is ook moeilijk om een film als BLACK NARCISSUS (1946) met Deborah Kerr in de Himalaja te vergelijken met THE SOUND OF MUSIC (1965), waarin Julie Andrews bij de Von Trappjes het huishouden, en meer, komt doen.
Sabine geeft uitgebreid de kritieken op elke film weer, waarbij haar opvalt dat in die kritieken de (film)nonnen zo zelden als religieuze vrouwen worden beoordeeld. Het komt er eigenlijk op neer dat volgens Sabine nonnen, in het echt én in de film, sterke, serieuze en op God gerichte vrouwen zijn. Het probleem bij haar analyse is dat ze filmnonnen en echte nonnen nogal door elkaar gooit en er geen ogenblik bij stilstaat dat ook nonnenfilms gemaakt worden voor entertainment en om geld te verdienen. Dat is ook wel duidelijk bij de filmsterrenkeuze. De non hoort eigenlijk niet sexy of aantrekkelijk te zijn – haar habijt benadrukt dat nog eens –, maar dat geldt niet voor de filmnonnen: Ingrid Bergman, Audrey Hepburn, Joan Collins, Meryl Streep en Diana Rigg hebben allemaal succesvol non gespeeld. Verborgen schoonheid, die verlangen oproept, moeten de regisseurs gedacht hebben.
Hoewel de nonnenfilms vanaf de jaren zeventig in belang afnemen, is Hollywood er nog niet helemaal klaar mee. Er is wellicht aan het eind van de twintigste eeuw een revival te zien, waarbij het natuurlijk ook zo is dat een zekere vorm van nostalgie optreedt bij het terugkijken naar een religieus verleden.
Het zou interessant zijn te kijken of nonnenfilms in landen als Italië, Spanje of Latijns-Amerika op een geheel andere wijze het filmpubliek vermaken of verbazen.
David Barnouw