Monsterlijke Verhalen. Misdaadsagen in het nieuws en op webforums als retorische constructies
Den Haag (Boom | Lemma) 2014, 361 p., pb. € 42,95, ISBN 978 94 6236 050 1
In 2007 circuleerde in de Nederlandse media het verhaal van een man die zijn hond op monsterlijke wijze vilde onder invloed van hallucinogene paddenstoelen. Hoewel later bleek dat niet de drugs, maar wel het psychologische verleden van de dader tot het incident leidde, namen de Nederlandse pers en zelfs enkele politieke hoogwaardigheidsbekleders de zaak toch als waarachtig aan. De bizarre gebeurtenis was, samen met een reeks andere merkwaardige hallucinatieverhalen, zowaar doorslaggevend voor de invoering van een nationaal paddoverbod.
Gruwelijke vertelsels als deze waarvan de waarachtigheid te betwijfelen valt, verschijnen te pas en te onpas op internetforums, in de nieuwsmedia en vinden in sommige gevallen zelfs hun weg naar de politiek. Peter Burger, voormalig wetenschapsjournalist en momenteel docent en onderzoeker aan de Universiteit van Leiden, wijdde zijn proefschrift aan dit soort ‘monsterlijke verhalen’. Of deze eigenaardige misdaadsagen – of broodjeaapverhalen zoals ze in de volksmond bekend zijn – al dan niet waar zijn, behoort niet tot de primaire interesse van Burger. Wel wilde hij weten op welke manieren online forumdeelnemers en journalisten elkaar proberen te overtuigen van ‘de waarheid’ en ‘de waarde’ van deze misdaadsagen en -geruchten. Hij is daarmee de eerste Nederlandse onderzoeker die een doctoraat wijdt aan broodjeaapverhalen. Dat zijn promotie en de resultaten ervan ruimschoots belicht werden in de pers, toont aan dat het werk ook buiten de grenzen van de academische wereld naar waarde geschat wordt. Burger onderzoekt dit soort verhalen sinds 1990 en is bijgevolg uitgegroeid tot de uitgelezen Nederlandse referentie op het gebied van sagen. Zijn blog gestolengrootmoeder.nl, waarop hij sterke vertellingen onderzoekt en ontleedt, is dan ook een interessante bron voor geïnteresseerden in de origine en waarachtigheid van broodjeaapverhalen.
In Monsterlijke Verhalen benadert Burger misdaadsagen, anders dan de traditionele objectivistische aanpak van folkloristen, vanuit een retorisch en constructionistisch perspectief. Het zijn dus niet langer de specifieke kenmerken – de verhalen zijn onwaar, ze worden verspreid via informele en mondelinge kanalen – van deze vertellingen die centraal staan zoals dat in de folkloristiek het geval is, maar wel hun constructieproces. Burger pleit met zijn proefschrift voor een algehele revisie van de broodjeaapverhalen en suggereert de vertellingen niet langer als simpelweg onwaar en onbenullig te omschrijven, maar om ze eerder als onzeker en waardevol te gaan beschouwen.
Voor het onderzoek werden twee contrasterende casestudies geselecteerd: het verhaalmotief ‘gedrogeerd en misbruikt’ en het verhaaltype van ‘de Smileybende’. De eerste casus is een voorbeeld van een officiële misdaadsage die door de Nederlandse media en de politie werd aangeduid als een reëel gevaar. Op online forums werd daarentegen getwijfeld aan de waarachtigheid van het verhaal. Vertellingen waarin vrouwen buiten hun wil worden gedrogeerd en daarop misbruikt, blijken uit Burgers onderzoek zelfs al terug te gaan tot het einde van de negentiende eeuw en worden daarom als een terugkerend ‘motief’ beschouwd. De tweede casus van de Smileybende werd voornamelijk vernaculair (niet-institutioneel) bediscussieerd op online forums, maar ontkend door de nieuwsmedia. Dit geval vertelt het verhaal van een jeugdbende, bestaande uit leden van een etnische minderheid, die meisjes benadert en hen laat kiezen tussen een groepsverkrachting of een ‘smiley’. Kiezen ze voor het laatste, dan wordt er een eeuwige glimlach met een mes in hun gezicht gekerfd. Met deze misdaadcasussen toont Burger aan dat oude verhaaltypes en -motieven hergebruikt kunnen worden door sprekers, om hedendaagse problemen op de publieke agenda te zetten.
Burger toetst deze twee casussen aan een door hem opgesteld retorisch analysemodel. Aan de basis van dit model ligt de klassieke Aristoteliaanse driedeling van overtuigingsmiddelen: ethos (de betrouwbaarheid van de spreker), logos (de rede van de spreker) en pathos (de spreker doet aanspraak op emoties van het publiek). Deze retorische middelen werden aangevuld met theorieën uit onder meer sagenonderzoek, sociologie, communicatiewetenschap en criminologie. Het geselecteerde materiaal uit de nieuwsmedia en online discussies werd zowel kwalitatief als kwantitatief onderzocht en voor de Smileybende-case werd ook gebruik gemaakt van etnografisch onderzoek. De toepassing van deze methode toonde dat zowel journalisten als forumgebruikers naar de klassieke retorische middelen grijpen om hun geloof of ongeloof in de ‘waarheid’ en de ‘waarde’ van een verhaal te verdedigen.
Met dit vlot leesbare proefschrift, aangevuld met meerdere praktijkvoorbeelden, levert Burger een interessante verkenning van de retorische uitingen over misdaadsagen in de Nederlandse nieuws- en forumsfeer af. In tien hoofdstukken tracht hij het journalistieke en forumdiscours te analyseren door misdaadsagen te benaderen als retorische constructies en zet daarmee een stap in de goede richting van (journalistieke) gewaarwording over dit soort verhalen. Met de woorden ‘geen verhaal zonder moraal’ (p. 278) plaatst Burger terecht een kritische noot bij de huidige vertrouwenscrisis die heerst tussen het publiek en de mainstream media. De analyse van de twee case studies toont immers aan dat forumdeelnemers het gezag van de nieuwsmedia vaak niet erkennen. De media kunnen een verhaal als dat van de Smileybende resoluut ontkennen, maar op online forums gaat de discussie desondanks voort. De onderzoeker legt hiermee een duidelijke kloof tussen het vernaculaire domein en het domein van het nieuws bloot.
Ondersteund door academische bevindingen uit de journalistieke en sociologische hoek (o.a. Herbert Gans en Michael Schudson), wijt Burger deze kloof deels aan het geijkte bronnengebruik van journalisten. Aangezien die laatste meestal terugvallen op een beperkt aantal officiële en volgens nieuwsmakers meer betrouwbare bronnen, worden vernaculaire uitingen over het algemeen weinig als nieuwsbron benut. Het is deze journalistieke vooronderstelling die door de resultaten van dit onderzoek een stevige knauw krijgt. Discussies op publieke forums zouden volgens Burger immers meer kunnen zijn voor journalisten dan louter illustratieve voorbeelden. Journalistieke opleidingen zouden er baat bij hebben hun studenten in aanraking te brengen met onder meer retoriek, de constructie van sociale problemen door de media en narratieve folklore, aldus Burger.
Het hier gebruikte retorische analysemodel zou in de toekomst eveneens bruikbaar kunnen zijn in onderzoek naar de invloed van sociale media-interacties op de journalistieke praktijk. Burger focust in zijn onderzoek enkel op webforums en maakt bijgevolg amper melding van de mogelijkheden die hedendaagse discussieplatformen als Facebook en Twitter kunnen bieden voor modern sagenonderzoek. De vraag kan zelfs gesteld worden in hoeverre webforums nog relevant zijn wanneer trends zoals ‘#dtv’ (durf te vragen) op de microblog Twitter deels de functie van forums overnemen.
Burgers werk stemt duidelijk tot nadenken over de invloed van sterke verhalen op de journalistieke praktijk, zeker nu die professie meer dan ooit geconfronteerd wordt met niet-institutionele uitingen via het internet. Journalisten in spe zouden ongetwijfeld geholpen zijn met een meer divers onderbouwd lessenpakket dat hen reeds wijst op de valkuilen van sagen. Kortom, Monsterlijke Verhalen is een boeiend interdisciplinair proefschrift geworden dat de nieuwsgierigheid wekt naar een verdere verkenning van vernaculaire uitingen en de wisselwerking ervan met journalistieke waarden.
Cara Brems