Elke dinsdag kwamen de Amsterdamse buurmannen Louw en Krelis samen om onder het genot van een stevige borrel het laatste nieuws te bespreken. Elke donderdag deden hun vrouwen Grietje en Diewertje hetzelfde, maar dan met een bakje koffie. Er was genoeg om over te praten, want de buren leefden in de patriottentijd (1780-1787), midden in het strijdgewoel tussen patriotten en orangisten. De patriotten – enerzijds regenten die hun eigen positie wilden versterken ten opzichte van de steeds machtiger wordende stadhouder Willem V, en anderzijds de burgerij die voor haar rechten opkwam – streden voor meer zeggenschap en zelfs een volksvertegenwoordiging. De orangisten waren conservatiever en stonden pal achter de stadhouder.
De politieke strijd in deze revolutionaire patriottentijd was niet alleen een zaak van de elite: vrijwel de gehele bevolking moest kleur bekennen. De patriotten verenigden zich in (wapen)genootschappen, waarbij het volk werd gestimuleerd zich aan te sluiten. Wie dat deed werd als een ware patriot beschouwd, wie dat niet deed als een verderfelijke orangist. Zo kon een nieuwe politieke cultuur ontstaan die een praktische uitwerking gaf aan de vrijheidsidealen.1 De drukpers was daarbij voor de patriotten van groot belang, en de orangisten probeerden met hun eigen publicaties vervolgens een tegenwicht te bieden.
Ook de bovengenoemde buren waren onderdeel van die publicatiestrijd. Ze waren personages in twee politieke tijdschriften, Louw en Krelis en Grietje en Diewertje, die de lezer voor de patriotse zaak moesten winnen. Voorheen waren in onrustige tijden grote aantallen pamfletten op de markt gekomen, in de patriottentijd verschenen voor het eerst ook politieke periodieken. De autoriteiten stelden dit niet op prijs, maar censuur was in de vroegmoderne tijd weinig effectief in de Nederlanden. Steden en gewesten bepaalden op dit gebied hun eigen regels, waardoor een blad dat verboden werd, gemakkelijk via een andere plaats verkregen kon worden. Veel schrijvers bleven anoniem en konden zo relatief gemakkelijk hun straf ontlopen.2
Lezersrevolutie en onderzoek
Wie lazen nu precies die nieuwe politieke tijdschriften? Daarover bestaat nog steeds onenigheid onder historici. In de jaren zeventig van de vorige eeuw stelde Rolf Engelsing dat er eind achttiende eeuw in Duitsland een lezersrevolutie plaatsvond: er zouden meer lezers zijn gekomen (het publiek breidde zich uit naar de brede burgerij) en deze lezers zouden ook meer verschillende publicaties zijn gaan lezen.3 Er vond een verschuiving plaats van het telkens weer intensief lezen van enkele, meestal religieuze werken, naar het extensief lezen van een verscheidenheid aan boeken, kranten en tijdschriften. Ook de overgang van veelal Latijnse werken naar publicaties in de moedertaal duidde op een essentiële verandering.
De lezersrevolutie impliceerde dat burgers rond 1800 politiek bewust werden en opkwamen voor hun positie in de maatschappij.4 De stelling van Engelsing heeft lange tijd het debat over leesgedrag en -publiek beheerst. Veel historici volgden in hun onderzoek zijn these, waardoor er zelfs een beeld ontstond van een lezersrevolutie in de hele westerse wereld.5
Op de theorie over de lezersrevolutie is tevens veel kritiek gekomen. Voor de Nederlandse situatie hebben verschillende (literatuur-)historici de theorie van een plotselinge toename van het leespubliek en verandering van het leesgedrag langzaam maar zeker verworpen. Zo leverde Han Brouwer een zorgvuldig opgebouwde kritiek in zijn artikel ‘Rondom het boek’.6 Hij besprak de verschillende onderzoeksmethoden in de discipline van de boek- en leesgeschiedenis van de achttiende eeuw en kwam tot de conclusie dat dit onderzoek eigenlijk zeer moeilijk, zo niet op sommige punten onmogelijk blijkt te zijn. Het voornaamste probleem was daarbij een gebrek aan bronnen.7 Vooral in de Republiek der Nederlanden zijn er bijvoorbeeld zelden complete verkoopgegevens van boekhandelaren of -winkels bewaard gebleven. Dit soort bronnen zou toch het meest kunnen vertellen over wie er precies welke boeken en tijdschriften kocht en of zich hier veranderingen in voordeden.
Ondanks dit gebrek aan complete, systematische bronnen zijn er in Nederland wel pogingen gedaan om het koperspubliek van enkele boekhandelaren of plaatsen te reconstrueren. Zo hebben Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt dit gedaan voor Van Benthem uit Middelburg en heeft Brouwer zelf zich gewaagd aan een onderzoek naar boekverkopen in Zwolle.8 José de Kruif onderzocht vervolgens het boekbezit in boedelinventarissen in Den Haag.9 Uit deze verschillende onderzoeken bleek dat er in de tweede helft van de achttiende eeuw helemaal niet zoveel meer boeken werden verkocht en gekocht dan in de voorgaande periode. Daarmee werd het argument van een groeiend lezerspubliek van tafel geveegd. Uit de verkoopgegevens van boekhandelaren zou bovendien blijken dat het in deze periode vooral de rijke elite was die boeken kocht, en zou van een extensivering van het lezen evenmin sprake zijn geweest.10 Gert-Jan Johannes heeft onderzoek gedaan naar de verschijningsgegevens van tijdschriften in de late achttiende eeuw. Hij toonde aan dat veel lezers van tijdschriften meeschreven aan het tijdschrift, in de vorm van brieven of ingezonden stukken.11 Deze lezers moesten daarom hoger opgeleid zijn geweest. Volgens deze onderzoeken was er dus geen sprake van een duidelijke groei van het lezerspubliek eind achttiende eeuw. Lezen was nog steeds de zaak van een kleine elite.
Bron van deze en volgende afbeeldingen: Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. Per jaargang gebundeld: een jaargang Den Hollandschen weeklykschen Nieuws-vertelder, Louw en Krelis en Grietje en Diewertje samen. Inventarisnummers: 525 D 20-25; jaargang 1781 t/m 1786. (foto’s auteur) (zie ook noot 16)
Toch ligt het niet zo zwart-wit. Niek van Sas wijst er terecht op dat er wel degelijk een toename van het aantal kranten en een ‘explosie van politieke lectuur – pamfletten en periodieken’ waar te nemen is in de jaren tachtig van de achttiende eeuw.12 Volgens hem moeten we de lezersrevolutie, of in ieder geval een geleidelijke uitbreiding van titels op de markt en wellicht daarmee ook van lezers, niet zozeer zoeken in romans en boeken als wel in kranten, pamfletten en (politieke) tijdschriften. Het onstuimige politieke klimaat, waarin alle lagen van de bevolking partij moesten kiezen, vergrootte de behoefte aan betaalbare blaadjes met nieuws en opinie, die de lezers regelmatig op de hoogte hielden van de politieke ontwikkelingen. Deze goedkopere boekjes werden vaak contant betaald in de boekwinkel of aan de weg verkocht en daarvan werd geen administratie bijgehouden door de verkoper. Ook zullen dergelijke aankopen niet snel de boedelinventaris hebben gehaald. Na het lezen werd een krant of tijdschrift gewoon weggegooid, deze verloor immers snel zijn actualiteitswaarde.
Het is interessant om deze eenvoudige, goedkope tijdschriften eens nader onder de loep te nemen, om te onderzoeken in hoeverre deze een nieuw lezerspubliek proberen aan te spreken. In tegenstelling tot bekendere en voornamere patriotse titels als De Post van den Neder-Rhijn of De Politieke Kruyer, hebben historici nog maar weinig belangstelling getoond voor dergelijke tijdschriften.13 De weekblaadjes Louw en Krelis en Grietje en Diewertje vormen samen een boeiende casus voor onderzoek naar wie wat las in de patriottentijd, omdat ze beide mogelijke aanwijzingen geven over hun lezerspubliek. De hoofdvraag is wat we uit de blaadjes zelf kunnen afleiden over wie de lezers waren van deze goedkope politieke tijdschriften. Mogelijk werpen deze publicaties een ander licht op de omstreden stelling van de lezersrevolutie.
De tijdschriften: een kennismaking
De periodieken Louw en Krelis en Grietje en Diewertje staan in een oudere literaire traditie, namelijk die van de samenspraken. In teksten binnen dit genre, eerder voornamelijk beoefend in pamfletten, speelt zich een fictief gesprek af tussen twee of meer personages. Een samenspraak is altijd geschreven in dialoogvorm, in de directe rede. Vaak zijn het figuren als een edelman, een boer of een dominee die het gesprek voeren, op de trekschuit of in de kroeg. De locaties zijn plekken waar van oudsher ook al nieuwtjes werden uitgewisseld. De karakters worden soms stereotiep neergezet, zodat de lezer er om kan lachen, maar ze kunnen juist ook weer herkenning oproepen. De dialoog was daardoor een toegankelijke vorm om nieuws, opinie en amusement te verspreiden, ook onder de lager opgeleide burgerij.14
Beide bladen verschenen wekelijks en een jaargang telde zodoende 52, soms 53 nummers. Iedere aflevering bestond uit vier pagina’s op kwarto formaat. Begon en eindigde Louw het gesprek, dan was de titel van het blad Louw en Krelis – en omgekeerd. Bij Grietje en Diewertje werd hetzelfde principe gehanteerd. Er zijn vele jaargangen verloren gegaan. In de Koninklijke Bibliotheek is de grootste collectie te vinden, vanaf 1781, maar Louw en Krelis verscheen al lang vóór die tijd. In de negentiende eeuw verrichtte pershistoricus W.P. Sautijn Kluit al enig speurwerk naar deze blaadjes en hij dateerde het oudst bekende nummer van Louw en Krelis in 1767.15 Het is niet bekend of Grietje en Diewertje toen ook al bestond. Naast de tijdschriften verschenen jaarlijks twee almanakken, een mannen- en een vrouwenvariant.16 Onder meer Grietje en Diewertje en Louw en Krelis werden op 12 juni 1788 in Amsterdam verboden. Daar trok de schrijver zich blijkbaar weinig van aan, want het verbod werd opnieuw uitgevaardigd op 20-22 september van dat jaar.17 Vanaf 1795 ging Louw en Krelis verder als Hernieuwde samenspraak tusschen Louw en Krelis, maar hiervan zijn geen exemplaren bewaard gebleven.
De namen Louw en Krelis werden overigens veel vaker gebruikt voor personages in samenspraken, in zowel pamfletten als periodieken. Zo verscheen in 1748 al een serie pamfletten met Louw en Krelis in de hoofdrol.18 In de jaren tachtig vinden we vervolgens meerdere pamfletten van verschillende auteurs en uitgevers.19 Wel droegen al deze pamfletten een patriots stempel. Ook verscheen er een ander patriots tijdschrift, Zamenspraak tusschen de Haagsche Louw en Krelis.20 In 1796 werden de namen zelfs gebruikt voor een publicatie in Suriname.21 Grietje en Diewertje komen minder vaak voor, maar waarschijnlijk probeerde de schrijver van het orangistische Maandags samenspraakje tusschen Geertje en Diewertje uit 1787 wel mee te liften op het succes van het blaadje.22
Hoewel de auteur van Louw en Krelis en Grietje en Diewertje dus niet het alleenrecht had op het gebruik van deze namen, kenden deze publicaties wel de langste continuïteit. De schrijver van Louw en Krelis en Grietje en Diewertje deed zijn best om naast het brengen van nieuws en patriotse propaganda de belevingswereld van zijn personages vorm te geven. Zo waren Louw en Diewertje Louwerisse getrouwd, evenals Krelis en Grietje Krelisse. Ze waren woonachtig binnen Amsterdam. In beide bladen was het vaste prik dat de personages aan het begin van de samenkomst naar elkaars gezondheid informeerden. Zo kwamen ze voor de lezer tot leven. Toch was er geen sprake van sterke karakteruitwerking. Louw en Krelis en Grietje en Diewertje waren gelijkwaardige buren, de één was niet de domme kracht en de andere de slimme leslezer, zoals in pamfletten nog wel eens voorkwam. De personages in de samenspraak leverden allebei om de beurt nieuws en commentaar. Ze waren het dan ook vaker eens dan oneens.
Nieuws was een belangrijk onderdeel van de samenspraken. De karakters haalden andere kranten en tijdschriften aan, waarbij ze vaak letterlijk artikelen, brieven of rekesten citeerden en vervolgens bespraken. Hierdoor leverde het blad zowel nieuws als opinie. Regelmatig werden gedichten of liederen in de samenspraak verwerkt, die opinievorming in de hand werkten, maar tegelijkertijd tot vermaak dienden. Hoewel de toon vrijwel altijd serieus was, maakten Louw en Krelis geregeld grappen met elkaar en was amusement ook een belangrijk onderdeel van de samenspraak.
Sautijn Kluit kwam er achter dat de redacteur en hoogstwaarschijnlijk auteur van Louw en Krelis en Grietje en Diewertje Frederik Berkenkamp heette (hoewel de bladen anoniem verschenen). Berkenkamp schreef Grietje en Diewertje en Louw en Krelis waarschijnlijk in zijn eentje. Hij beschikte namelijk niet over correspondenten en haalde alle nieuwtjes uit andere kranten en bladen, om daar vervolgens zelf commentaar op te leveren.23 Van ingezonden brieven werd zeer weinig gebruik gemaakt en wanneer dat wel gebeurde, gaven de brieven door de namen van de schrijvers het idee dat ze fictief waren.24 Dat is niet vreemd, want lezersbrieven in tijdschriften werden vaker door auteurs of redacteurs verzonnen.25 Frederik Berkenkamp begon als letterzettersknecht bij de Amsterdamsche Courant en was theologisch goed onderlegd.26 Hij was dan ook auteur van het boekje Vermaaklyk lusthof van zede- en zinnebeelden, met vijftig emblemata voor kinderen, om hen deugdzaam en godvruchtig te maken.27 Het boekje verscheen voor het eerst in 1768 bij boekverkoper Entrop in Amsterdam. In 1775 verscheen er een herdruk bij Keyzer te Amsterdam en Baars te Utrecht. Over het leven van Berkenkamp zijn weinig gegevens bekend. Zo geven de Amsterdamse doop- en begraafregisters en trouwakten geen uitsluitsel over de levensloop van Berkenkamp.28 In een aflevering van Louw en Krelis lijkt hij er echter een opmerking over te maken:
‘Nog minder wil ik… maar de Geneeskunde versta ik niet: (dewyl ik slechts het Letterzetten en Drukken, dat is te zeggen, niet van Catoen, maar zo wat van Boeken, geleerd en lang geoefend heb, ja, wel vyf-en-dertig Jaar, Vrind! schoon ik nu reeds meer dan vier-en-vyftig Zonnekringen uit het gezicht heb verlooren (…))’29
Het is aannemelijk dat Berkenkamp het hier over zichzelf heeft en niet over Krelis die eigenlijk aan het woord is, omdat die nooit eerder als drukker getypeerd was. Als de informatie klopt, dan zou Berkenkamp in 1732 zijn geboren en in 1751 op negentienjarige leeftijd als leerling letterzetter zijn begonnen. Dat zijn eerste publicaties in de jaren zestig opduiken, past dan ook in het plaatje.
De tijdschriften en almanakken werden gedrukt bij de Erven van de Weduwe Jacobus van Egmont, op de Regeliers Breestraat te Amsterdam. Daar was de van oorsprong Haagse Jacobus van Egmont (ca. 1686-1724) in 1710 een drukkerij begonnen. Zijn vrouw Marretje Valintgoet en hun zoon namen het bedrijf na zijn dood in 1724 over en zetten het voort tot 1761. Daarna kwam het van 1761 tot 1804 in handen van de erven van de weduwe Van Egmont. Er werden vooral goedkope, amuserende en opvoedkundige boekjes en tijdschriften gedrukt.30 Daar pasten Louw en Krelis en Grietje en Diewertje goed tussen.
Louw en Krelis: een blad voor de gewone man
Het blijft moeilijk te zeggen hoe het lezerspubliek er in deze kinderjaren van het politieke tijdschrift heeft uitgezien. Om te kunnen ‘meten’ wie er welke boeken of bladen kocht (er vanuitgaande dat men deze publicaties ook daadwerkelijk las), is een kwantitatieve analyse van verkoopgegevens van boekhandelaren de beste onderzoeksmethode. Helaas zijn deze schaars en zeggen ze meestal meer over de handel in boeken dan in kranten of tijdschriften. Het beeld blijft hoe dan ook incompleet.31
Maar ook de tijdschriften zelf geven aanwijzingen over het mogelijke lezerspubliek. Zo kunnen we een idee krijgen van de geïntendeerde lezer, dat wil zeggen het beeld van de lezer dat de auteur voor ogen heeft bij het schrijven van de tekst.32 Daarbij is het zinvol eerst na te gaan welke groepen eigenlijk precies konden lezen in de late achttiende-eeuwse Republiek en wie er de financiële draagkracht had om (regelmatig) politieke tijdschriften aan te schaffen. Onderzoek naar alfabetisering door het vergelijken van ondertekende trouwaktes heeft uitgewezen dat eind achttiende eeuw een groot gedeelte van de lagere bevolkingsgroepen op zijn minst simpele werkjes kon lezen.33
Bert van Selm geeft in zijn ‘Almanacken’-artikel een interessant overzicht van de gemiddelde inkomsten van de verschillende sociale lagen in de samenleving.34 De bevolking kon in de vroegmoderne tijd in vijf lagen worden ingedeeld. De hoogste werd gevormd door adel en patriciërs. Dit waren vooral regenten en hun verwanten, die de touwtjes in handen hadden. Daaronder kwam de aanzienlijke burgerij: advocaten, dokters, hoogleraren en hoge officieren. Deze werd gevolgd door de brede burgerij, die bestond uit winkeliers, schippers, schoolmeesters, boeren, predikanten en lagere ambtenaren. Direct onder de brede burgerij stonden de knechten, soldaten en arbeiders. Deze groep werd meestal bedoeld met het ‘gemeen’ of het ‘grauw’. De laagste klasse in de samenleving waren de armen: bedelaars, zwervers en marskramers.
Volgens Hannie van Goinga probeerden de patriotten het volk via de pers op drie manieren te bereiken: ten eerste met radicale democratische ideeën, waarvoor vooral de stedelijke burgerij ontvankelijk was. Ten tweede door het ‘gemeen’, van oorsprong trouwe aanhangers van Oranje, warm te maken voor het patriotse gedachtegoed. Ten derde door politieke idealen te verweven met christelijke waarden, die erg belangrijk waren in de samenleving.35
Ook in Louw en Krelis kwamen deze elementen in meer of mindere mate voor. In het begin van de jaren tachtig, tijdens de Vierde Engelse Zeeoorlog (1780-1784), zijn het nog vooral de Britten tegen wie Louw en Krelis partij kiezen en zijn ze loyaal aan stadhouder Willem V. Ze gebruikten hierbij typische oorlogspropaganda. Louw liet bijvoorbeeld aan de hand van de geschiedenis zien hoe de Britten de Republiek altijd al bedrogen hadden:
‘Al kort na de vryverklaaring der Zeven Veréénigde Provincien door den Vierden Philips in ’t Jaar 1648, en onmiddelyk na dat de Britten hunnen Eersten Karel op een schandschavot de Moordbyl door den nek joegen, zocht de Koningsmoordenaar Cromwell verschil met deeze Staaten, om dat ze hem in zyne verdoemlyke voorneemens niet te wille hadden willen zyn.’36
De Britten hadden altijd schade proberen toe te brengen aan de Nederlandse handel en welvaart en dat was deze keer niet anders. Engeland was volgens Louw en Krelis een onbetrouwbare vijand. In Louws geschiedenisles werden de bondgenootschappen tussen Engeland en de Nederlanden voor het gemak maar even vergeten.
De christelijke inslag was bij Louw en Krelis regelmatig terug te zien. Het rampzalige verloop van de oorlog tussen Engeland en de Republiek werd zo toegeschreven aan de ‘goddeloosheid’, die tweedracht in het land veroorzaakte.37 Regelmatig verschijnen er verslagen of aankondigingen van zogenaamde bededagen in het blad.38 Bidden moesten de lezers, voor de goede afloop van de oorlog, en steeds minder voor de stadhouder en zijn aanhangers. Die kregen in almaar feller wordende bewoordingen de schuld van het verval van de Republiek. In 1783 vroeg Louw zich bijvoorbeeld af:
‘Dan wie zou kunnen gelooven, dat Zyn Hoogheid, onze Eerste Staatsdienaar, zulke Vryheidverraadende denkbeelden zou voeden, daar hy genoodzaakt is, naar Pligt en Eed, dezelve tegen te staan? – Dus redeneeren de bedaarde en weldenkende Lieden over deeze Zaak (…)’39
In 1785 velde hij echter een heel ander oordeel over de prins:
‘Maar dewyl de Stadhouder de Waardigheden, die aan zyne Ampten verknocht zyn, meent (doch zeer verkeerdelyk) te zullen gekrenkt zien, door de Rechten des Volks te staaven, kan het niet missen, of hy zal zich, met behulp van zyne Zelfbelangzoekende Raadslieden (…) uit hoofde der hem ingeboezemde hoope tot verdere vermogens om het nog voor zyne Vryheid yverend Volk het Slaafsche Juk op den nek te drukken.’40
Louw en Krelis waarschuwden hun lezers voor de machtswellust van de prins. Steeds vaker gebeurde dat in felle ideologische bewoordingen: de prinsgezinden beroofden de weldenkende (dus patriotse) burgers van hun vrijheid, hun belangrijkste bezit. Burgers zouden moeten overgaan tot de verdediging van hun rechten en vrijheid door zich aan te melden bij schutterijen, waarin zij zich in de wapenen konden oefenen en de patriotten zich konden verenigen.41
Toch leidde dit nooit tot echt radicale ideeën: de Staten van Holland en de magistraten van Amsterdam werden telkens getypeerd als de beste burgervaders van het land. Louw en Krelis hielden de lezer telkens voor dat de oude machtsstructuur, waarbij de Staten officieel de soevereine macht hadden en de stadhouder slechts de hoogste ambtenaar was, de wenselijke staatsvorm was.42 Een volksvertegenwoordiging behoorde niet tot de opties, tenzij de deugdzame regenten van Amsterdam daar zitting in namen, waardoor de oude staatsvorm in feite weer hersteld zou worden.43
Dit ontbreken van radicaal-democratische idealen in het blad, wijst er volgens de indeling van Van Goinga op dat het ‘gemeen’ waarschijnlijk één van de belangrijkste doelgroepen was. Daarvoor zijn ook andere aanwijzingen te vinden, zoals het genre. Samenspraken waren als pamflet en als tijdschrift een efficiënte vorm om nieuws en opinie – om niet te zeggen: propaganda – aan de gewone man te brengen, doordat ze gemakkelijker te lezen waren. Dialogen zijn nu eenmaal lichter verteerbaar dan een ingewikkeld politiek vertoog en de personages en locaties riepen herkenning op. In 1782 werd dit in het blad expliciet door de personages bevestigd:
‘En dewyl wy weeten dat onze Samenspraaken, wel meest door den gemeenen Man geleezen worden, schoon onder de gering vermogenden niettemin ook vermogende Vernuften zyn, zal men onze feilen te ligter over ’t Hoofd zien’.44
De samenspraken waren bovendien laag geprijsd, ze waren ‘voor een Oortje by den weg te bekomen’ en ‘haalt men ze by de Drukster moet men ’er een halve Stuiver voor geeven’.45 Er gingen vier oortjes in een stuiver en tachtig oortjes in een gulden. Wanneer de eerder genoemde laagste inkomensgroep, dat wil zeggen de zwervers en bedelaars, volgens Van Selm rond de 200 gulden per jaar aan inkomsten verwierven, is Louw en Krelis daarmee een koopje geweest voor de hogere burgerij en waarschijnlijk gericht op de lagere burgerij en het ‘gemeen’, die door hun bezoek aan de kroeg, het koffiehuis of de kermis iets van het nieuws en de politiek hadden gehoord en die af en toe tijd en gelegenheid hadden om te lezen.46
Ook de advertenties die regelmatig onder de dialoog van Louw en Krelis werden geplaatst, wijzen op een minder rijk publiek. Bij de drukker waren niet alleen almanakken en goedkope drukwerkjes met bijvoorbeeld zeemansliederen te koop, maar ook verscheidene hulpmiddelen voor in huis, zoals tandpoeder en ‘een onverbeterlyk Middel tegen de Weegluizen, het welk dat afschuwelyk Ongedierte terstond doodt en verdryft’, tegen de prijs van 12 stuivers per flesje.47 Orangisten werden overigens vaak uitgescholden voor weegluis, wat de vraag oproept wat voor wondermiddel hier eigenlijk werd aanbevolen. Daarnaast werden er geneesmiddelen aangeboden, waaronder Zeeuwse aambeienzalf, koortspleisters en ‘de oprechte Engelsche Maag- en Worm-poeders van Salomon New.’ Een pakje kostte zeven stuivers.48 Alle middeltjes die aan de Reguliers Breestraat te verkrijgen waren, werden voor minder dan een gulden verkocht.
Al deze aanwijzingen wijzen erop dat Louw en Krelis werd geschreven voor lezers met lagere inkomens, in tegenstelling tot de lezers van veel andere politieke tijdschriften – die hoger geprijsd waren. Zo kostte een nummer van De Post van den Neder-Rhijn gemiddeld anderhalve stuiver.49 Het lijkt er dan ook op dat armere lieden wel degelijk konden lezen, en wel over politieke zaken die hen steeds meer aangingen.
Maar in hoeverre kunnen we stellen dat het beeld van de lezer zoals dat uit de samenspraken naar voren komt, overeenkomt met de lezers die deze blaadjes in werkelijkheid in handen hebben gehad? Dat is nooit honderd procent hard te maken. Zo heeft Han Brouwer bij deze benadering een fundamentele kanttekening geplaatst: ‘Over de feitelijke lezers en hun leesgedrag zeggen deze aanwijzingen op zichzelf weinig’.50 Via deze methode is nooit met zekerheid te zeggen welke personen of groepen precies tot de lezers van een bepaalde publicatie behoorden. Er is geen één-op-één-relatie tussen de beoogde lezer en de daadwerkelijke lezer, en ook over de omvang van het lezerspubliek zegt dit weinig.
Echter, zoals Lotte Jensen terecht opmerkt in haar proefschrift over vrouwentijdschriften, juist omdat er zo weinig concrete gegevens zijn over het koperspubliek, is het zinvol na te gaan voor wie de auteurs en uitgevers beoogden te publiceren.51 Remieg Aerts voegt daar nog een belangrijk argument aan toe: de intenties van de tijdschriftmakers zijn veelzeggend, omdat publicaties op die manier zelf een publiek probeerden te creëren. De levensduur van een tijdschrift zegt daarmee veel over het succes van dit scheppen van een lezerspubliek.52 Anders gezegd: hoe langer een tijdschrift op de markt was, hoe groter de kans dat dit ook daadwerkelijk werd gelezen door de groep waarvoor het bedoeld was. Louw en Krelis en Grietje en Diewertje verschenen onafgebroken gedurende de jaren 1781-1787 en mogelijk nog langer. Het is tevens bekend dat de almanakken populair waren.53 Ook geografisch gezien waren ze succesvol: de almanak van Louw en Krelis werd tot in Groningen verkocht.54 Voor de tijdschriften is dit evenmin ondenkbaar, in een tijd waarin de pers de vorming van een landelijke, in dit geval patriotse identiteit stimuleerde.55 Daarom kunnen we concluderen dat het geïntendeerde publiek van de schrijver van deze blaadjes waarschijnlijk grotendeels overeenkwam met het werkelijke lezerspubliek.
Grietje en Diewertje: een vrouwenblad?
De volgende stap is te onderzoeken of Grietje en Diewertje hetzelfde deden als Louw en Krelis, namelijk hun waarschijnlijke lezerspubliek weerspiegelen. Werd dit blad eigenlijk voor een vrouwelijk lezerspubliek geschreven?
Volgens Myriam Everard kwamen er vanaf 1796 voor het eerst enkele radicaal-politieke blaadjes met vrouwen in de titels op de markt, zoals de Bataafsche Vrouwe Courant. Deze tijdschriften richtten zich met hun politieke nieuws en commentaar op een vrouwelijk publiek.56 Lotte Jensen meent echter dat Nederlandse vrouwen pas in de negentiende eeuw echt tijdschriften begonnen te lezen en te schrijven.57 Er waren in de achttiende eeuw wel tijdschriften op de markt met titels die naar vrouwen verwezen, maar die vormden volgens haar een reactie op een mannenblad. Zo reageerde de prinsgezinde Praatmoer op de patriotse Praatvaar. Van een onderscheid in mannelijke of vrouwelijke doelgroepen was volgens veel pershistorici echter geen sprake, maar gedegen onderzoek hiernaar moet nog worden verricht.58 Jensen stelt dat het bij de samenspraken met vrouwen in de titelrol meestal ging om lectuur voor mannen waarin vrouwen belachelijk werden gemaakt, of om tijdschriften die voor een gemengd publiek werden geschreven. In haar aannames over het publiek van deze tijdschriften spreekt ze zichzelf echter tegen: enerzijds stelt ze dat juist de gemengde tijdschriften, waaronder samenspraken, de voorlopers waren van de latere vrouwentijdschriften. Anderzijds is de satirische toon en het feit dat vrouwensamenspraken in combinatie met mannensamenspraken verschenen, voor Jensen reden genoeg om te stellen dat ze zich niet op een vrouwelijk publiek richtten en ze daarom verder buiten beschouwing te laten.59
Een gemiste kans, want wie Grietje en Diewertje goed leest, ziet dat er wel degelijk regelmatig wordt verwezen naar een serieus publiek van lezeressen. Maar daarvoor is een vluchtige blik niet genoeg. Op het eerste oog lijken de bladen Louw en Krelis en Grietje en Diewertje namelijk veel op elkaar. De opzet is vergelijkbaar: de buurmannen of -vrouwen kwamen bijeen, bespraken de belangrijkste nieuwtjes aan de hand van de kranten en namen dan weer afscheid. Leg twee willekeurige afleveringen van het mannen- en vrouwentijdschrift naast elkaar en ze sluiten naadloos op elkaar aan, wat vorm en inhoud betreft. Soms werd zelfs een zaak die nog besproken moest worden maar waarvoor geen ruimte meer was, doorgeschoven naar de volgende aflevering van de andere samenspraak:
‘Krelis. (…) Maar eêr ik vertrek, moet ik u zeggen dat myn Grietje deezen morgen onder het leezen eener Advertentie in de Nederlandsche Courant van heden, by Schuurman uitgegeeven wordende, zich met lagchen zo sterk uitliet, dat ik voor een ongemak vreesde, ’t welk zy misschien daardoor zich-zelve zoude hebben kunnen op den hals haalen.
Louw. Nu, dan is myn Diewertje in een gelyk geval met haar geweest. (…)
Krelis. Zo ik vermoede, konden onze Vrouwtjes in hunne eerstaanstaande Samenspraak wel Correctrices van die fraaije Schoolmeesterlyke Advertentie zyn.’60
In de volgende aflevering kwamen Grietje en Diewertje inderdaad terug op de betreffende advertentie.61 Op die manier werden de bladen aan elkaar gekoppeld en werd de nieuwsgierigheid van de lezer opgewekt, opdat hij ook de volgende aflevering zou kopen en lezen. Op het eerste oog lijkt er dan ook geen verschil te zijn tussen het beoogde lezerspubliek van beide samenspraken. Aangezien het van oorsprong toch de man was die officieel burger was, politiek actief mocht zijn en daarom het meeste belang had bij het lezen van politieke tijdschriften, mogen we aannemen dat beide tijdschriften in ieder geval door mannen werden gelezen. Vrouwen hadden veel minder handelingsvrijheid dan mannen, zeker wat politiek betreft.62 Grietje en Diewertje lijkt daarmee enkel een naamsvariatie te zijn die het mogelijk maakte om twee gerelateerde politieke nieuwsbladen in de week uit te brengen, die de lezers zo op de hoogte hielden van de actualiteit.
Toch kwamen er in Grietje en Diewertje veel meer verwijzingen naar de belevingswereld van vrouwen voor dan in Louw en Krelis. Op de momenten dat er even geen politiek nieuws werd besproken, was er in Grietje en Diewertje aandacht voor liefde, het huishouden en de opvoeding, typische vrouwenzaken in de achttiende eeuw.63 Ze spraken hierover vanuit vrouwelijk perspectief, waardoor de lezer (of lezeres) zich met hen kon identificeren. Soms werden de lezeressen zelfs letterlijk benoemd:
‘Ik wensch je ’t zelfde. Vaarwel, Grietje! Groet Krelis. Maar zeg hem, dat wy, naaryverig zynde over het uitgeeven, verspreiden en wat des meêr is, van den Almanak onzer Mannen, (want ik heb ’er met den mynen al een kluchtje over gehad) een weinigje gestoord zyn, en dat ze zo agterhoudend niet meêr gelieven te praaten, of dat wy in ons Almanakje ook toonen zullen, dat wy Vrouwtjes zyn; en onze Leezeressen vooral de oude Daaden der Hollandsche Zeehelden in een Nieuw Kronykje doen zien…’64
Hoewel de vrouwelijke lezers werden aangesproken met ‘geliefde mede-burgeressen’, betekende dit niet dat Diewertje en Grietje de vrouw niet even haarfijn op haar plek wezen:
‘Wy, als Vrouwtjes, in rang van ’t Menschdom minder als Mannen, zyn, gelyk men weet, gewoon slechts kleine (naamlyk Almanakjes) van jaar tot jaar voort te brengen, terwyl wy onze Mannen de Eer laaten Grootere in de Waereld te stooten. Maar alle Almanakken zyn verkiesbaar naar de keuze der Menschen.’65
Met vrouwenemancipatie had de auteur duidelijk weinig op, maar hij liet wel merken dat hij een vrouwelijke doelgroep op het oog had. Een kleine kwinkslag maakte hij nog wel over zijn lezeressen:
‘Alleenlyk zullen wy voorzigtig vermyden een Lyst te geeven van de gebreken der Mannen, met welken een onnoemlyk getal Wyfjes van Buurt tot Buurt, by Coffy- en Theepraatjes, dagelyks haare monden verslyten. Neen, de Vrouwtjes hebben haare gebreken waarlyk ruim zo groot en veel als de Mannen. Deeden wy zulks in ons Almanakje, ô wat zouden onze Louw en Krelis in hunnen Almanak dan niet wel daartegen doen! – Wy zagen ’er dan voorzeker een Tafereel van Vrouwelyke Ondeugden in te gemoet, dat onze Sexe tot weinig eere zou verstrekken. Wy zullen ons dan hiermede niet inlaaten, schoon sommige Vrouwtjes ons wel eens te verstaan hebben gegeeven, dat zulk een Lyst van de Gebreken der Mannen van jaar tot jaar het geheel Byvoegsel agter ons Almanakje zou kunnen uitmaaken. Maar, neen! rondüit, wy blyven hier af, en kaatsen niet om geene ballen te verwachten. Dit zou ook eerder Mannen- dan Vrouwen-Werk zyn.’66
Een andere belangrijke indicatie voor een publiek van lezers én lezeressen vormden de advertenties onderaan de samenspraak, waarvan sommige enkel in Grietje en Diewertje zijn terug te vinden en niet bij Louw en Krelis. Er werden boekjes aangeprezen die voor een mannelijk publiek kennelijk minder interessant waren. Zo was er het liefdesverhaal Dominicus en Seraphina: ‘zynde een Minnehandeling van een Fransch Officier en eene Corsicaansche Dame; doormengd met tedere en te gelyk aangenaame Gesprekken tusschen deeze twee Gelieven’.67 Een enkele keer werd er zelfs een kookboek gepromoot, in de vorm van een Samenspraak tusschen een Mevrouw, Banketbakker en Confiturier, ‘over het bereiden en bakken van allerlei Taarten, Gebak en Banket, onder de Pan en in de Oven (…)’.68 De keuken was in deze tijd het domein van de vrouw en als je Grietje en Diewertje zelf mocht geloven was de vrouw doorgaans ook een ‘Liefhebster van Samenspraaken te leezen’.69 Deze advertenties kwamen bij Louw en Krelis niet voor.
Op basis van deze soms subtiele aanwijzingen valt de conclusie te trekken dat Grietje en Diewertje waarschijnlijk tevens door vrouwen werd gelezen: het was opgezet als een blad voor een gemengd publiek.
De politiek geïnteresseerde maar ondergeschikte vrouw
Het viel Everard al op dat de vrouwenblaadjes uit de tijd van de Bataafse Revolutie wel politiek waren, maar geen voorvechters van een politiek actieve rol voor vrouwen.70 Bij Grietje en Diewertje is dat evenmin het geval, terwijl Louw en Krelis hun mannelijke lezers wel aanzetten tot publiekelijke actie. De kwestie van de burgerbewapening geeft een goede illustratie van dit verschil in benadering van de lezers in beide bladen. De burgerbewapening was een speerpunt van de patriotten. Via schutterijen en vrijkorpsen, verenigingen waarin burgers konden leren schieten om hun vaderland en zichzelf te verdedigen, kregen patriotten steeds meer politieke invloed. In Louw en Krelis werden lezers direct opgeroepen zich bij deze korpsen aan te sluiten.71 In Grietje en Diewertje werd echter de opvoedkundige kant van de burgerbewapening benadrukt:
‘Alle Ouderen behoorden daarom hunne Kinderen, nevens de Pligten van den Godsdienst, ook die betreklyk hun Vaderland, van derzelver tederste Jeugd af aan, in te boezemen; (…) waartoe een iedere Jongen in ons Vaderland vooral noodig heeft zich in den Wapenhandel te oefenen, zo wel ten platten Lande en op de Dorpen, als in de Steden.’72
Diewertje en Grietje probeerden hun lezers ervan te overtuigen hun zoons al jong in de krijgskunst te onderwijzen, om van hen echte vaderlandslievende patriotten te maken.73 De vrouw was verantwoordelijk voor het huis en de kinderen en zij kon dus het beste haar zoons stimuleren een goede patriot te worden. Daarbij hoefde ze niet zelf naar de wapenen te grijpen, maar werd ze wel aangespoord binnen het huiselijk domein de politieke ideeën in de praktijk te brengen. Op deze manier kon een gemengd tijdschrift een beeld scheppen van hoe de ideale patriotse vrouw zich diende te gedragen.74 Joost Rosendaal laat in Tot nut van Nederland zien dat dit ideaalbeeld ook in de praktijk werd gebracht: patriotse rekesten werden, in vergelijking tot verzoekschriften uit het prinsgezinde kamp, opvallend weinig door vrouwen ondertekend. De goede patriotse vrouw liet zich in het publieke domein vertegenwoordigen door haar man.75
Welk belang hadden de patriotse auteur en uitgever nu om hun blad ook voor de niet publiekelijk actieve doelgroep van vrouwen aantrekkelijk te maken? Waarschijnlijk hadden ze hun lezeressen nodig. Uit onderzoeken naar het koperspubliek van boekhandelaren blijkt dat vrouwen in de achttiende eeuw steeds vaker begonnen te lezen.76 Daarmee vormden zij een vruchtbare nieuwe doelgroep. G. J. Johannes bespreekt in De barometer van de smaak zowel de ideologische als de commerciële motieven voor het op de markt brengen van een tijdschrift. Volgens hem was het in de achttiende eeuw niet vreemd meer dat een schrijver betaald werd voor zijn werk, maar waarschijnlijk waren het slechts de makers van succesvolle, langer bestaande tijdschriften die er van konden leven.77 Een nieuwe vrouwelijke lezersdoelgroep was voor de auteur van Grietje en Diewertje alleen al in economisch opzicht interessant. Van Sas betoogt daarnaast dat een goed lopend blad niet alleen voor de portemonnee van de schrijver en uitgever gunstig was. Populaire publicaties konden minder gemakkelijk verboden worden, juist omdat ze de steun hadden van zo’n grote lezersschare: ‘commercieel succes verschafte de uitgever een zekere onaantastbaarheid’.78 Hoe meer lezers Grietje en Diewertje dus kon werven, hoe groter het financiële en politieke succes van schrijver en uitgever.
Daarmee is de stelling dat vrouwennamen in deze tijdschriften enkel werden gebruikt als reactie op een mannenblad, niet langer houdbaar. Er waren wel degelijk lezeressen die over de schouder van hun mannen meelazen en die ook aandacht kregen in de periodieken. Hoewel hierin het ideaalbeeld doorsijpelde van een vrouw die als ondergeschikte van haar man vooral binnenshuis het patriottisme steunde, konden vrouwelijke lezers in dezelfde mate over patriotse politiek lezen als hun mannen.
Volksblaadjes en verder onderzoek
Er is door pershistorici nog maar weinig aandacht besteed aan volksblaadjes zoals Louw en Krelis en Grietje en Diewertje. Misschien zijn deze blaadjes door het propagandistische karakter minder boeiend om te lezen dan een literair hoogstaande Post van den Neder-Rhijn of een spitsvondig satirische Janus. Desondanks bevatten volksblaadjes interessante informatie over het lezerspubliek, waarmee een ander licht geworpen wordt op de vraag wie er allemaal lazen in de late achttiende eeuw.
Het succes van zulke blaadjes geeft een indicatie over de samenstelling van dat publiek. Hoe populairder het blad, hoe groter de waarschijnlijkheid dat de geïntendeerde lezer overeenkwam met de daadwerkelijke lezer. Zowel Louw en Krelis als Grietje en Diewertje zijn succesvolle blaadjes geweest, zo bewijzen hun lange bestaan en hun verspreidingsgebied. Louw en Krelis werd zodoende waarschijnlijk gelezen door de brede burgerij en het ‘gemeen’, die niet al te veel te besteden hadden maar graag op de hoogte wilden blijven van nieuws en patriotse ideeën. De vorm van het tijdschrift, de samenspraak, wijst daarop: het was luchtig geschreven en de lezer kon zich met de buurmannen identificeren. Bovendien geven de verkoopprijs en de advertenties eveneens aanwijzingingen voor een volks publiek. Ook de niet al te radicale inhoud geeft aan dat het blad vooral probeerde om van oorsprong orangistisch georiënteerde lezers over te halen de patriotse kant te kiezen. In Grietje en Diewertje werd zelfs aandacht geschonken aan vrouwelijke lezers, bijvoorbeeld door te schrijven over huishouding en opvoeding. Met dit gemengde tijdschrift werd een nieuwe lezersdoelgroep aangeboord, soms expliciet, vaker voorzichtig en bedekt om de mannelijke lezers niet weg te jagen. Vrouwen konden op deze manier tegelijkertijd met politieke ideeën in aanraking komen: ze kregen via het blad een patriotse kijk op de wereld.
In studies over de opiniepers en politieke cultuur van de patriottentijd hebben dit soort volkse blaadjes nauwelijks enige erkenning van historici gekregen, terwijl er naast de hier besproken Louw en Krelis en Grietje en Diewertje nog diverse andere zijn verschenen.79 Nader onderzoek naar dit tijdschriftengenre kan de inmiddels toch grotendeels als gesloten beschouwde discussie over de lezersrevolutie nieuw leven inblazen. Hoewel het beeld van de beoogde lezer nooit uitsluitsel biedt over samenstelling en omvang van het werkelijke lezerspubliek, geven de inhoud, de verkoopprijzen en de levensduur van dergelijke volksblaadjes toch belangrijke aanwijzingen over een nieuw aangeboord publiek uit de lagere klassen, waarbij bovendien ook vrouwen begonnen te lezen. Ook gingen deze lezers extensiever lezen (immers, om de paar dagen verscheen er een nieuwe aflevering). Vergelijkingen met andere gelijksoortige tijdschriften uit deze periode moeten verder uitwijzen in hoeverre Louw en Krelis en Grietje en Diewertje uniek waren in hun benadering van nieuwe lezersgroepen, of daarmee juist een bredere ontwikkeling symboliseerden.
Toch wijst het relatieve succes van deze twee blaadjes er al op dat er wel degelijk een publiek van lager opgeleide lezers moet zijn geweest dat de behoefte had op een begrijpelijke en aantrekkelijke manier het nieuws te volgen over de onrustige politieke situatie.
Noten
1 S.R.E. Klein, Patriots republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787), Amsterdam University Press, Amsterdam 1995.↑
2 I. Leemans, ‘Censuur als onmacht. De omstreden Nederlandse publieke ruimte 1660-1760’, in: M. Mathijsen (red.), Boeken onder druk. Censuur en pers-onvrijheid in Nederland sinds de boekdrukkunst, Amsterdam University Press, Amsterdam 2011, p. 45-58.↑
3 R. Engelsing, ‘Die Perioden der Lesergeschichte in der Neuzeit’, in: R. Engelsing, Zur Sozialgeschichte deutscher Mittel- und Unterschichten, Vandenhoeck & Ruprecht, Göttingen 1973, p. 112-154; R. Engelsing, Die Bürger als Leser. Lesergeschichte in Deutschland 1500-1800, Metzler, Stuttgart 1974.↑
4 H. van Goinga, Alom te bekomen. Veranderingen in de boekdistributie in de Republiek 1720-1800, De Buitenkant, Amsterdam 1999, p. 13-14.↑
5 H. Brouwer, Lezen en schrijven in de provincie. De boeken van Zwolse boekverkopers 1777-1849, Primavera Pers, Leiden 1995, p. 19.↑
6 H. Brouwer, ‘Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen’, in: Documentatieblad werkgroep achttiende eeuw, vol. 20, 1988, p. 51-120.↑
7 Brouwer, ‘Rondom het boek’, p. 91.↑
8 J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt, ‘Bij Van Benthem geboekt. Een reconstructie van het Middelburgse koperspubliek in 1808’, in: W. van den Berg & H. Stouten (red.), Het woord aan de lezer. Zeven literatuurhistorische verkenningen, Wolters-Noordhoff, Groningen 1987, p. 142-165; Brouwer, Lezen en schrijven in de provincie. ↑
9 José de Kruif, Liefhebbers en gewoontelezers. Leescultuur in Den Haag in de achttiende eeuw, Walburg Pers, Zutphen 1999.↑
10 G.J. Johannes, De barometer van de smaak. Tijdschriften in Nederland 1770-1830, Sdu Uitgevers, Den Haag 1995, p. 10; J. W. Koopmans, ‘Een strijd op papier. Patriotten en prinsgezinden over het vaderland’, in: M. Broersma en J. W. Koopmans (red.), Identiteitspolitiek. Media en de constructie van gemeenschapsgevoel, Verloren, Hilversum 2010, p. 19-29, p. 22.↑
11 Johannes, De barometer van de smaak, p. 156.↑
12 N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900, Amsterdam University Press, Amsterdam 2004, p. 196-197.↑
13 Enkele uitzonderingen daargelaten, zoals H. van Goinga, ‘De politieke praatvaar, De politieke snapper en De politieke nalezer. Een blik op de context van drie patriotse volksblaadjes’, in: P. van Wissing (red.), Stookschriften. Pers en politiek tussen 1780 en 1800, Vantilt, Nijmegen 2008, p. 59-72.↑
14 C. Dingemanse, Rap van tong, scherp van pen. Literaire discussiecultuur in Nederlandse praatjespamfletten (circa 1600-1750), Verloren, Hilversum 2008, p. 294, 346-347.↑
15 W.P. Sautijn Kluit, Krelis en Louw, Amsterdam, 1878, p. 4. Pieter van Wissing dateert het oudste nummer in 1747, maar hoogstwaarschijnlijk heeft hij hier een op zichzelf staand pamflet te pakken. P. van Wissing, Stokebrand Janus 1787. Opkomst en ondergang van een achttiende-eeuws satirisch politiek-literair weekblad, Vantilt, Nijmegen 2003, p. 72. ↑
16 Van beide bladen zijn zeven volledige jaargangen overgeleverd. Jaargangen 1781-1786 van Grietje en Diewertje en Louw en Krelis zijn samen met Den Hollandschen weeklykschen Nieuws-vertelder, een neutraal nieuwsblad, opgenomen in de Koninklijke Bibliotheek (525 D 20-25). Jaargang 1787 van beide bladen bevindt zich in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam (ubm: Z 2612). De almanakken van Louw en Krelis uit 1764 en 1785 zijn te vinden in de Universiteitsbibliotheek te Leiden (respectievelijk 1160 F 18 en 1160 H 27), de almanak uit 1778 is in handen van de Universiteit van Amsterdam (otm: Mini 60). Fries Historisch en Letterkundig Centrum Tresoar te Leeuwarden heeft de almanak uit 1770 in beheer (A 3355). De overgeleverde almanakken van Grietje en Diewertje stammen uit 1770, 1773 (Universiteit van Amsterdam, otm: Mini 22 en otm: Mini 61), 1776 (Universiteit Leiden, 1160 H 18) en 1787 (Early Dutch Books Online, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:6883:mpeg21. Laatst geraadpleegd: 6 oktober 2013).↑
17 T. Jongenelen, Van smaad tot erger. Amsterdamse boekverboden 1747-1794, Stichting Jacob Campo Weyerman, Amsterdam 1998, p. 57.↑
18 ‘T zamenspraak tusschen Louw Krelis en een domine, Haarlem enz. 1748. Raadpleegbaar via TEMPO (The Early Modern Pamphlets Online, Brill Leiden), http://tempo.idcpublishers.info/, pamfletnummer 18118 (geraadpleegd 26-11-2013). Vervolg van de t’zamenspraak tusschen Louw, Krelis en een domine, Harderwijk 1748. Raadpleegbaar via TEMPO, http://tempo.idcpublishers.info/, pamfletnummer 18119 (geraadpleegd 26-11-2013).↑
19 Onder meer: Boeren samenspraak tusschen Louw en Krelis over den tegenwoordigen staat des vaderlands, Alkmaar enz. 1781. Raadpleegbaar via TEMPO, http://tempo.idcpublishers.info/, pamfletnummer 19671 (geraadpleegd 26-11-2013); Nacht-praatje tusschen Louw en Krelis, over een op Kattenburg, op straat gevonden gedrukt boekje, genaamt: Aan het volk van Nederland, z.p. 1781. Raadpleegbaar via TEMPO, http://tempo.idcpublishers.info/, pamfletnummer 19868 (geraadpleegd 26-11-2013). ↑
20 Zamenspraak tusschen de Haagsche Louw en Krelis 1-9, z.p. 1782-1783.Koninklijke Bibliotheek, KW 3163 G 7.↑
21 Hendrik Schouten gaf in Paramaribo in 1796 de Nieuwsvertelder of zamenspraak tusschen Louw en Krelis uit. M. van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur, deel 3, Uitgeverij Okopipi, Paramaribo 2002, p. 109. ↑
22 Maandags samenspraakje tusschen Geertje en Diewertje 12 en 13, z.p. 1787. Raadpleegbaar via Delpher via de KB, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dpo:4896:mpeg21 (geraadpleegd 26-11-2013). ↑
23 Louw en Krelis 41, 7 oktober 1783, 161-164, p. 162-163.↑
24 Zie bijvoorbeeld: Grietje en Diewertje 51, 21 december 1786, p. 201-204, met een brief van Piet Bestgraag.↑
25 N.C.F. van Sas, ‘Opiniepers en politieke cultuur’, in: F. Grijzenhout, W.W. Mijnhardt en N.C.F. van Sas (red.), Voor vrijheid en vaderland. De revolutie van de patriotten, De Bataafsche Leeuw, Amsterdam 1997, p. 97-129, p. 97.↑
26 Sautijn Kluit, Krelis en Louw, p. 7; Van Wissing, Stokebrand Janus, p. 72.↑
27 Frederik Berkenkamp, Vermaaklyk lusthof van zede- en zinnebeelden waar in voorkomen leerzame, nuttige en aangename opwekkingen tot deugdt en godtsvrucht: in dichtmaat voorgestelt en uitgebreit, op vyftig zinnebeeldige konstplaatjes, betreklyk op vele levensstaten en handelingen der menschen; doch voornamentlyk ingericht ter aansporing der jeugd, tot wellevendheid en zedekunde, Amsterdam 1768. ↑
28 De naam Frederik Berkenkamp komt meerdere malen voor in de registers, maar dezen zijn al voor de jaren tachtig overleden. Er is wel een Willem Frederik Berkenkamp, die in 1808 overleed, maar eerdere gegevens zijn van deze man niet bekend. https://stadsarchief.amsterdam.nl (geraadpleegd 1-12-2013).↑
29 Krelis en Louw 45, 8 november 1786, p. 177-180.↑
30 A.G.J.M. Borms, ‘Jacobus van Egmont en opvolgers’, http://www.hetoudekinderboek.nl/Centsprenten/UitgeversInd/Egmont/Egmont.htm. (geraadpleegd 26-11-2013).↑
31 Brouwer, ‘Rondom het boek’, p. 89-90.↑
32 Zie over het begrip ‘lezer’: G.J. van Bork et al., Algemeen letterkundig lexicon, 2012, via DBNL, http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_03872.php (geraadpleegd 1-12-2013).↑
33 B. van Selm, ‘“Almanacken, lietjes en somwijl wat wonder, wat nieus”’. Volkslectuur in de Noordelijke Nederlanden (1480-1800): een onbetekende grootheid’, in: Leidschrift: historisch tijdschrift, vol. 5, 1988-1989, p. 33-68, p. 44.↑
34 Van Selm, ‘“Almanacken, lietjes en somwijl wat wonder, wat nieus”’, p. 43. Van Selm heeft deze stratificatie overgenomen uit J. de Jong, Een deftig bestaan. Het dagelijks leven van regenten in de 17de en 18de eeuw, Kosmos, Utrecht 1987.↑
35 Van Goinga, ‘De politieke praatvaar, De politieke snapper en De politieke nalezer’, p. 60.↑
36 Krelis en Louw 2, 10 januari 1781, p. 5-8, p. 6.↑
37 Zie bijvoorbeeld: Louw en Krelis 7, 13 februari 1781, p. 25-28; Louw en Krelis 6, 5 februari 1782, p. 21-24.↑
38 Zie bijvoorbeeld: Louw en Krelis 6, 5 februari 1782, p. 21-24; Louw en Krelis 12, 23 maart 1784, p. 45-48; Krelis en Louw 5, 31 januari 1786, p. 17-20.↑
39 Louw en Krelis 49, 2 december 1783, p. 193-196, p. 195.↑
40 Krelis en Louw 35, 30 augustus 1785, p. 137-140, p. 137-138. ↑
41 Zie bijvoorbeeld Louw en Krelis 6, 7 februari 1786, p. 21-24; Louw en Krelis 26, 27 juni 1786, p. 101-104.↑
42 Zie bijvoorbeeld: Louw en Krelis 47, 23 november 1784, p. 185-188; ↑
43 Krelis en Louw 33, 15 augustus 1786, p. 129-132.↑
44 Krelis en Louw 15, 9 april 1782, p. 57-60, p. 60.↑
45 Louw en Krelis 37, 11 september 1781, p. 145-148, p. 145; Krelis en Louw 21, 21 mei 1782, p. 81-84, p. 81.↑
46 Van Selm, ‘“Almanacken, lietjes en somwijl wat wonder, wat nieus”’, p. 43.↑
47 Krelis en Louw 29, 20 juli 1784, p. 113-116, p. 116.↑
48 Louw en Krelis 37, 9 september 1783, p. 145-148, p. 148.↑
49 P.J.H.M. Theeuwen, Pieter ’t Hoen en De Post van den Neder-Rhijn (1781-1787), Verloren, Hilversum 2002, p. 105, 583-584.↑
50 Idem, p. 81.↑
51 L. Jensen, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt’. Vrouwentijdschriften en journalistes in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw, Verloren, Hilversum 2001, p.28.↑
52 R. Aerts, ‘Het tijdschrift als culturele factor en als historische bron’, in: Groniek: onafhankelijk Gronings historisch studentenblad,vol. 135, 1996, p. 170-183, p. 174 en 181.↑
53 In Den nieuwen almanach van Louw en Krelis: voor het jaar onzes Heeren Jesu Christi 1770 worden de lezers bedankt voor het kopen van de almanak van het voorgaande jaar, waarvan drie drukken waren verschenen.↑
54 Advertenties voor de almanak verschenen onder meer in: Opregte Groninger Courant, 24 februari 1767 en 24 januari 1772 en Groninger Courant, 5 december 1780 en 30 november 1787. Raadpleegbaar via de website van de Koninklijke Bibliotheek, http://kranten.kb.nl/, zoekterm: Louw en Krelis. (Laatst geraadpleegd: 6 oktober 2013.) ↑
55 Koopmans, ‘Een strijd op papier’, p. 26.↑
56 Myriam Everard, ‘In en om de (Nieuwe) Bataafsche Vrouwe Courant. Het aandeel van vrouwen in een revolutionaire politieke cultuur’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 24, 2001, p. 67-87.↑
57 Jensen, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt’, p. 26.↑
58 Ook Jensen beweert dit naar aanleiding van een artikel van Suzan van Dijk en Dini Helmers. Deze stellen dat in het prinsgezinde kamp weinig aandacht was voor vrouwen, daarom is het volgens hen ‘(…) dan ook niet te verwachten dat uitgerekend van die kant een voor vrouwen bestemd tijdschrift in het leven zou zijn geroepen.’ Zij baseren zich op een artikel van Rudolf Dekker, die deze uitspraak doet naar aanleiding van een onderzoek naar het aantal door (al dan niet fictieve) vrouwen geschreven brieven in de Hartloper van Staat en de Politique Kruyers-Knegt. Hij heeft daarmee juist niet de bladen met vrouwelijke titels onder de loep genomen. Het is dus mogelijk dat deze bladen wel degelijk deels voor vrouwen werden geschreven – nader onderzoek hiernaar is wenselijk. Jensen, ‘Bij uitsluiting geschikt voor de vrouwelijke sekse’, p. 36; S. van Dijk en D. Helmers, ‘Nederlandse vrouwentijdschriften in de achttiende eeuw?’, in: J.J. Kloek & W.W. Mijnhardt (red.), De productie, distributie en consumptie van cultuur, Rodopi, Amsterdam 1991, p. 71-88, p. 79; R. Dekker, ‘Revolutionaire en contrarevolutionaire vrouwen in Nederland, 1780-1800’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 102, 1989, p. 545-563, p. 560-561.↑
59 Jensen, ‘Bij uitsluiting voor de vrouwelijkse sekse geschikt’, p. 28-29, p. 36.↑
60 Krelis en Louw 17, 24 april 1787, p. 65-68, p. 68. ↑
61 Grietje en Diewertje 17, 26 april 1787, p. 65-68, p. 68. De Nederlandsche Courant werd door een conflict tussen de courantiers vanaf 1783 in twee versies uitgegeven, waarbij de samenspraken duidelijk partij kozen. Zie hierover: T. Jongenelen, ‘Gehaat bij vriend en vijand. De patriotse drukker Harmanus Koning’, in: Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 28, 2005, p. 25-42.↑
62 J. Kloek & W. Mijnhardt, 1800: Blauwdrukken voor een samenleving, Sdu Uitgevers, Den Haag 2001, p. 244-245.↑
63 K. Shevelow, Women and print culture. The construction of femininity in the early periodical, Routledge, Londen 1989, p. 4-5.↑
64 Grietje en Diewertje 45, 8 november 1781, p. 177-180, p. 180. Andere verwijzingen naar lezeressen zijn te vinden in nummer 38, 16 september 1784, p. 149-152, nummer 16, 21 mei 1785, p. 61-64 en nummer 39, 29 september 1785, p. 153-156.↑
65 Het vrouwen-almanakje van Diewertje en Grietje. Voor het Jaar onzes Heeren 1787, 1787, p. 5-6.↑
66 Het vrouwen-almanakje, p. 8-9.↑
67 Diewertje en Grietje 32, 8 augustus 1782, p. 125-128, p. 128.↑
68 Grietje en Diewertje 46, 15 november 1787, p. 181-184, p. 184.↑
69 Grietje en Diewertje 43, 24 oktober 1782, p. 169-172, p. 172.↑
70 Everard, ‘In en om de (Nieuwe) Bataafsche Vrouwe Courant, p. 80.↑
71 Bijvoorbeeld: Louw en Krelis 30, 26 juli 1785, p. 117-120, Louw en Krelis 20, 26 mei 1786, p. 77-80.↑
72 Grietje en Diewertje 15, 13 april 1786, p. 57-60, p. 58.↑
73 Diewertje en Grietje 39, 23 september 1784, p. 153-156.↑
74 Shevelow, Women and print culture, p. 5.↑
75 J. Rosendaal, Tot nut van Nederland. Polarisatie en revolutie in een grensgebied, 1783-1787, Vantilt, Nijmegen 2012, p. 235-236.↑
76 Kloek en Mijnhardt, ‘Bij Van Benthem geboekt’, p. 154-157.↑
77 Johannes, De barometer van de smaak, p. 94-95.↑
78 Van Sas, De metamorfose van Nederland, p. 206.↑
79 Bijvoorbeeld: De Vaderlandsche Samenspraak: tusschen Jaap en Teunis en De Vaderlandsche Samenspraak: tusschen Teuntje en Pleuntje, verschenen in Amsterdam bij Martinus van Kolm, in ieder geval in de jaren 1786-1787.↑