figure1

Joos van Vugt & Marie-Antoinette Willemsen (red.)

Bewogen missie. Het gebruik van het medium film door Nederlandse kloostergemeenschappen

Hilversum (Verloren), 2012, 126 pp, geïll., € 20,- ISBN 978 90 8704 305 6, incl. 2 dvds

Deze bundel verscheen naar aanleiding van een studiedag die in december 2010 werd gehouden op initiatief van de Stichting Echo, die ten doel heeft onafhankelijk historisch onderzoek te stimuleren naar religieus (de facto katholiek) leven in Nederland. Onderwerp van de bundel is het gebruik van film door Nederlandse (en zijdelings ook Vlaamse) kloostergemeenschappen. Het is een tweeluik. Het eerste gedeelte (vier hoofdstukken) handelt over met name de missiefilm gedurende de hoogtijdagen van het twintigste-eeuwse kloosterleven. Het beknopte tweede deel (drie hoofdstukken) gaat over recent gebruik van het medium film bij het documenteren van het verleden van het kloosterleven.

Zoals ook elders in de katholieke wereld was film niet onomstreden. Naast een afwijzende houding ten aanzien van populair commercieel amusement, probeerden katholieken al vroeg het medium ook ‘ten goede’ in te zetten, zo ook sommige kloostergemeenschappen. Hogenkamp toont in zijn bijdrage dat ook in dit deel van de katholieke wereld de strijd woedde tussen een kleine maar zichtbare groep modernisten die een vernieuwende filmstijl nastreefden en de meer traditioneel ingestelde filmmakers, critici en opdrachtgevers, die uiteindelijk toch meestal aan het langste eind trokken. En al waren niet alle missiefilms even geslaagd, de katholieke filmkritiek bleef steeds erg diplomatiek in het bespreken van de films die soms door goedbedoelende amateurs in elkaar waren gezet.

Overigens gold dat amateuristische gehalte beslist niet voor alle films, sommige werden door professionele filmmakers vervaardigd, zoals al in 1924 door de Duitse cineast Willy Rach die in opdracht van de missionarissen van Steyl naar Flores werd gestuurd om de activiteiten van de missie aldaar te filmen. En als er geen professional voorhanden was, ging de pater zelf wel naar de filmschool. De bijdrage van Willemsen vertelt het fascinerende verhaal over pater Buis die als jonge missionaris de door Rach gemaakte Flores-film zag. Weer terug in Nederland hermonteerde hij de film en voegde er fictieve elementen aan toe om het geheel smeuïger te maken. Met een omgebouwde T-Ford toerde hij jarenlang met de film door het land om reclame te maken voor de missie. Tot de tijd rijp was voor een nieuwe film. Met toestemming van zijn religieuze autoriteiten volgde hij een filmopleiding aan het New York Institute of Photography and Cinematography – iets waar een gemiddelde Nederlandse cameraman-filmmaker in die tijd alleen van kon dromen! Vervolgens nam hij in Flores meerdere speelfilms op waarin hij lokale gewoonten en gebruiken nauwkeurig documenteerde. De bekendste van de drie films die hij maakte, heet RIA RAGO, DE HELDIN VAN HET NDONA-DAL (1930). De film staat op één van de dvd’s die bij de uitgave zijn gevoegd. Ook RIA RAGO werd weer jarenlang vertoond in een tournee door (katholiek) Nederland. In 1934 liep een vertoning van de film uit op een gruwelijk drama. De film vatte vlam en door de brand die ontstond kwamen drie meisjes om. Pater Buis werd uiteindelijk vrijgesproken van ‘dood door schuld’, maar films vertoonde hij daarna nooit meer.

De bewogen carrière van deze ondernemende filmpater illustreert ook meteen de aantrekkingskracht die de missie kon uitoefenen: het avontuur, de wijde wereld in. De missiefilms werden ook ingezet in de onderlinge concurrentie die – zij het niet openlijk – bestond tussen de diverse ordes en congregaties in de werving van nieuwe rekruten.

Het tweede deel van het boek gaat vooral over het gebruik van film voor het vastleggen van herinneringen aan het kloosterleven. Eén hoofdstuk beslaat hoofdzakelijk twee interviews afgenomen in het kader van de documentaire DE KLEINE ZUSTERS VAN DE HEILIGE JOSEPH (Annemarie Strijbosch, 2010). Een volgend hoofdstuk behandelt het filmproject KLOOSTERVERHALEN, een audiovisuele documentatie van herinneringen aan het kloosterleven. Van beide projecten zijn films terug te vinden op de dvd’s die het boek vergezellen. Het afsluitende hoofdstuk is een inventarisatie van de kloosterfilms die in Nederland her en der worden bewaard.

De bundel voorziet in een wetenswaardig overzicht van een niche in de katholieke filmgeschiedschrijving. Het boek bevat helaas geen index of literatuurlijst. Omdat een deel van de auteurs niet in filmgeschiedenis is gespecialiseerd, kan de oplettende mediahistoricus af en toe een wenkbrauw optillen. Want op de bewering dat Flaherty’s beroemde NANOOK OF THE NORTH (1922) ‘een authentiek beeld van het Eskimoleven’ geeft, valt echt wel wat af te dingen (p. 70). Maar dat wordt goedgemaakt door het inkijkje in de wonderlijke mengeling van avontuur en brave discipline die de missiefilm kenmerkte.

Thunnis van Oort