figure1

Annegriet Wietsma & Stef Scagliola

Liefde in tijden van oorlog. Onze jongens en hun verzwegen kinderen in de Oost

Amsterdam(Boom) 2013, 356 p., € 19,90, ills., ISBN 978 94 6155 20 0

In combinatie met de documentaire TUAN PAPA (NTR/VPRO juli 2010) van Annegriet Wietsma & Jean Hellwig, en de website www.Oorlogsliefdekind.nl (sinds 2009)

Het vlot geschreven en rijk geïllustreerde boek Liefde in tijden van oorlog maakt deel uit van een crossmediale benadering van een historisch thema zoals die in toenemende mate opgeld doet. Zo zijn er steeds meer televisieproducties die zowel gepaard gaan met digitaal toegankelijke achtergrond-informatie en de mogelijkheid voor geïnteresseerden om te reageren, als met de publicatie van een boek. Met name de VPRO en de NTR als publieke zendgemachtigden lopen daarin voorop. Eerder zagen we die aanpak bij de tv-serie IN EUROPA met Geert Mak’s gelijknamige publicatie als uitgangspunt. Later volgde de serie DE OORLOG met een gelijktijdige lancering van boek, beeldverhaal en website, inclusief informatie over ‘the making of’, de inzet van google maps en interactieve uitwisseling met belangstellenden. Tv-series & boeken als De Slavernij (2011) of het huidige Nederland in 7 overstromingen passen in eenzelfde stramien en ook de redactie van het wekelijkse tv-programma ANDERE TIJDEN (NTR/VPRO) maakt regelmatig gebruik van onderzoek voor een boek om daar een documentaire aan te verbinden – of vormt een documentaire het startschot voor de publicatie van een boek. In alle gevallen zou je kunnen spreken van een ‘win-win’ situatie: de inzet van verschillende media vergroot de ‘output’ van het onderzoek doordat meer bronnen worden aangeboord en een breder publiek bereikt kan worden. De vraag is dan in hoeverre deze crossmediale benadering niet alleen een verbreding maar ook een verdieping van de historische thematiek bevordert; of dat ze die juist in de weg kan gaan zitten.

Met die vraag in het achterhoofd kijk ik naar het project Oorlogsliefdekind over Nederlandse militairen en hun ‘verzwegen’ kinderen, die tijdens de koloniale oorlog van 1946-1949 in Indonesië zijn verwekt. Het begon met het idee van documentairemaakster en schrijfster Annegriet Wiersma, producent Jean Hellwig en historica Stef Scagliola voor een documentaire. Omdat veteranen niet snel bereid zouden zijn te spreken over hun intieme omgang met Indonesische vrouwen werd besloten eerst de website Oorlogsliefdekind.nl te starten in 2009. Betrokkenen konden daarop, desnoods anoniem, hun verhaal doen en eventueel een zoektocht starten. De lancering van deze website op de Tong Tong Fair in Den Haag in combinatie met de landelijke media-aandacht ‘maakte veel los’, zoals de initiatiefneemsters achteraf schrijven. Alleen al door de naam zelf: ‘Eindelijk de term onecht kind en bastaard overboord,’ luidde een van de vele reacties (p. 11).

In de documentaire, meer dan in het boek, staan de levenslopen van de kinderen centraal. Hun herinneringen brengen ons bij enkele van hun moeders in Indonesië en vaders in Nederland (en Australië). Daarnaast wordt – in het gezelschap van twee van hen – een van de voormalige Nederlandse weeshuizen bezocht waar kinderen werden ondergebracht als hun moeders of aanverwanten het niet meer trokken. Van daaruit zijn velen naar Nederland overgebracht, waar sommigen op zoek gingen naar hun vader. De keuze voor deze biografische aanpak vanuit de beleving van de kinderen werkt dramatisch gesproken heel goed: als kijker leef je mee met het verdriet over een moeizame jeugd zonder vader, in armoede, met pesterijen en angst. Maar er is weinig ruimte om de persoonlijke levensverhalen te verbinden aan achtergrondinformatie over de (ook gewelddadige) opstelling van de Nederlandse legermacht in Indonesië – en de daaruit voortvloeiende benadering van deze moeders en hun ‘oorlogsliefde’-kinderen, die voortkwamen uit de intieme omgang met de voormalige vijand. De gevolgen van ongelijke machtsverhoudingen tussen een (post)koloniale macht en de plaatselijke bevolking worden op deze wijze niet geproblematiseerd. In hoeverre wordt daar in het boek meer aandacht aan besteed?

In de verantwoording van hun boek benadrukken Wietsma en Scagliola dat zij zich beperken tot ‘vrijwillige’ heteroseksuele relaties tussen lokale vrouwen en de Nederlandse bezettingsmacht (p. 334). Deze afbakening is echter problematisch zodra we ons realiseren hoe onmogelijk het is een grens aan te geven tussen ‘vrijwillige’ of ‘afgedwongen’ seksualiteit in oorlogstijd – zeker als het gaat om relaties tussen jonge vrouwen in armoedige omstandigheden en mannen van de voormalige koloniale macht met toegang tot voedsel en medicijnen. Nog problematischer is wellicht de ‘liefde’ in de titel van boek en website. Dat wordt onder meer geïllustreerd met de uitspraak van een van de geïnterviewde vaders, Jochem van der Laan, die vertelt hoe hij – als maagdelijke jongeman – ‘het’ op een presenteerblaadje kreeg aangereikt en zich op dat moment ‘in de zevende hemel’ waande: ‘Ik heb haar gewoon tot dat bankje gebracht en daar is dat spul gebeurd waar de kindertjes van kunnen komen en toen ben ik weer naar huis gegaan. Ik heb dat meisje nooit weer gezien.’ Dat Van der Laan bij het project betrokken raakte, was dankzij de tweeling die uit die zevende hemel op aarde was gekomen en hem 50 jaar na dato via het programma SPOORLOOS had getraceerd. (TUAN PAPA; Liefde in tijden van oorlog: p. 161, 311-312).

Degenen die reageerden en meewerkten aan het onderzoek – hetzij als Nederlandse veteraan/vader, of als Indische, Indonesische of Chinese vrouw/moeder, dan wel als kind geboren uit een dergelijke relatie – wilden de seksualiteit in oorlogstijd achteraf graag beschouwen als een intieme liefdesrelatie of op z’n minst als een mooie ervaring. Dat biedt troost voor het vaak harde lot van moeders en kinderen die achterbleven, nadat de meeste vaders met de Noorderzon vertrokken en zelden nog iets van zich lieten horen, laat staan financiële ondersteuning boden. Het kan ook rust geven aan het bezwaard gemoed van de vaders in kwestie die zich, aan het eind van hun leven, realiseren dat ze de verantwoording voor hun daden destijds uit de weg zijn gegaan. Zo ontstaan verhalen waarin het uitgangspunt van het project, namelijk de zoektocht naar ‘Liefde’ (in tijden van oorlog), wordt bevestigd (en nimmer ter discussie gesteld) met ontroerende verhalen en foto’s van twee jonge mensen die een eigen wereld creëerden te midden van de gewelddadige confrontaties. Jong geliefden die door overplaatsingen, huwelijksverbod en de gedwongen terugtocht van het Nederlandse leger uiteen gedreven werden. Dat deze terugkeer voor de mannen in kwestie zelden slecht uitpakte, terwijl de vrouwen als alleenstaande moeders in armoede achterbleven, verdwijnt daarbij naar de achtergrond.

Hoewel in het boek gesteld wordt dat de invasie van Nederlandse troepen voor vrouwen ‘in zekere zin’ een voortzetting was van de vooroorlogse koloniale overheersing ‘met alle ongelijkwaardige machtsverhoudingen’ van dien (p. 45), wordt dit niet nader uitgewerkt. Aan de cruciale vraag naar de betekenis van deze ‘liefde’ en naar de manier waarop liefde tussen deze jonge, blanke mannen en gekleurde vrouwen vorm kan krijgen onder ongelijke, postkoloniale en extreme omstandigheden wordt voorbij gegaan. Dat kan ertoe leiden dat zowel bij de introductie van de documentaire door Hans Goedkoop, als in het boek de relaties tussen Nederlandse vrouwen met Canadese bevrijders en Nederlandse militairen met vrouwen in Indonesië moeiteloos op een lijn geplaatst kunnen worden. In het boek gaat dat gepaard met een welhaast biologistische benadering waarin de militairen worden voorgesteld als ‘een scheepslading vol testosteron’, die geneigd zouden zijn ‘op zoek te gaan naar vrouwen voor ontlading van de opgekropte spanning’ (pp. 8, 32, 33, 47). In aansluiting bij een van de gesprekspartners die aangeeft dat hij na de spanning van een ‘pittige actie’ behoefte had aan ‘intimiteit’ (p. 85), noemt Wietsma dat een ‘natuurlijk hormonaal proces’. Op zo’n moment lijkt de biografische benadering van dit crossmediale project – en de identificatie met de vaders die daarmee gepaard lijkt te gaan – een kritische reflectie in de weg te zitten. Of het kan zijn dat de auteurs de hedendaagse terugkeer naar een biologistisch vertoog willen verwerken in deze ‘aanvulling op de koloniale geschiedenis’ (p. 12). Maar daarmee wordt – hoe aangrijpend de documentaire ook is en hoeveel extra informatie het boek en de website ook bieden – aan de complexiteit van de wezenlijk ongelijke machtsverhouding tussen de geliefden in een postkoloniale oorlogstijd voorbij gegaan.

Barbara Henkes