The Dissemination of News and the Emergence of Contemporaneity in Early Modern Europe
Ashgate (Farnham en Burlington) 2010, xiv+305 p., £ 70 (± € 90-),
ISBN 978 0 7546 6466 6
(www.ashgate.com/default.aspx?page=637&calcTitle=1&title_id=7973&edition_id=11234)
De artikelen in deze bundel over de vroegmoderne verspreiding van het nieuws zijn gekoppeld aan de term ‘gelijktijdigheid’. Hiermee doelen de auteurs op het gevoel onder een groep verspreid wonende individuen min of meer op hetzelfde moment betrokken te zijn bij gebeurtenissen in de eigen tijd. In de hedendaagse wereld is dit besef voor de meeste mensen vanzelfsprekend, de laatste jaren zelfs enorm gestimuleerd door sociale media zoals Facebook en Twitter. In vroegmodern Europa werd ‘gelijktijdigheid’ nog maar door een klein deel van de bevolking ervaren. Internationaal nieuws verspreidde zich langzaam, nieuwsmedia waren slechts in geringe mate voorhanden en geletterdheid was verre van algemeen. Maar door onder andere de ontwikkeling van nieuwsnetwerken, de toename van het aantal gedrukte titels met nieuwsaanbod en de groei van het aantal lezers al tijdens de zestiende en zeventiende eeuw – de periode van dit boek – kwam de opkomst van de moderne nieuwsbeleving in zicht. In hoeverre is men erin geslaagd de wortels van dit fascinerende thema voor het voetlicht te brengen en welke wegen zijn hiertoe bewandeld?
Redacteur Brendan Dooley, die momenteel werkzaam is als hoogleraar Renaissance Studies in het Ierse Cork, heeft de dertien bijdragen in vier clusters ondergebracht. In zijn introductie op de bundel – met interessante theoretische aanknopingspunten – reserveert hij het eerste cluster voor de mediagenres die in het begin van de vroegmoderne tijd circuleerden, zoals handgeschreven nieuwsbrieven en vroege kranten. Het tweede is bestemd voor de nieuwsnetwerken die tijd en ruimte met elkaar zouden verbinden. In het derde deel van de bundel heeft Dooley een aantal case studies opgenomen onder de fraaie maar weinigzeggende paraplutitel ‘Inter-European Spaces and Moments’. Het vierde cluster bestaat tot slot uit twee methodologisch gezien leerzame artikelen over media discourse analysis en historical text mining. De aangekondigde onderverdeling in vier clusters is los gehanteerd, zodat er sprake is van overlap. De beoogde heldere structuur en samenhang van de bundel wordt hierdoor ondermijnd. Twee van de drie artikelen in het eerste deel gaan bijvoorbeeld evengoed over nieuwsnetwerken. Het ene heeft het netwerk van de Spaanse koning Filips II als onderwerp en het andere dat van Italië met de rest van Europa. Christina Borrequero Beltrán verduidelijkt in haar artikel over Filips II uitstekend hoe deze vorst de opbouw van een wereldwijd post- en informatiesysteem stimuleerde ten behoeve van de besturing van zijn imperium. Helaas legt zij geen expliciete verbinding met het centrale thema ‘gelijktijdigheid’. Dit was zeker mogelijk geweest wanneer zij was ingegaan op de vraag hoe de nieuwsvoorziening in Europa profiteerde van Filips’ activiteiten. Mario Infelise refereert evenmin aan de contemporeinity in zijn artikel over Italiaanse handgeschreven nieuwsbrieven, via welke het nieuws nog lange tijd sneller over het continent zou worden verspreid dan via de gedrukte kranten.
Astrid Blome is daarentegen een van de weinige auteurs die direct reflecteren op het thema ‘gelijktijdigheid’. Haar invalshoek via vroegmoderne informatiekantoren en hun publicaties, voorlopers van onder andere de huidige uitzendbureaus, is origineel te noemen en verdient nadere uitwerking. Charles-Henri Depezay behandelt de voor de Hollandse uitgevers aantrekkelijke gazettes, die in Frankrijk officieel waren verboden maar wel door het Franse hof getolereerd werden. De Franstalige gazettes uit de Republiek vervulden een aanvullende rol ten opzichte van de officiële Franse Gazette, omdat laatstgenoemde krant alleen nieuws bevatte dat acceptabel was voor de Franse monarchie. Het zou nuttig zijn geweest wanneer de auteur wat dieper was ingegaan op de beschikbaarheid van de illegale gazettes in Frankrijk. Welk deel van het Franse lezerspubliek kon deze in welke tijden al dan niet gemakkelijk kopen en vergelijken met de ‘staatskrant’?
Dooley heeft voor zijn bundel een multidisciplinair team van onderzoekers afkomstig uit vele hoeken van Europa samengesteld. Directe inbreng vanuit Nederland ontbreekt echter en dat is te merken. Diverse auteurs onderkennen weliswaar het belang van de zeventiende-eeuwse Republiek als Europees knooppunt van nieuws, maar zij betrekken niet of amper haar nieuwsmedia in hun onderzoek, waarschijnlijk als gevolg van gebrek aan kennis van de Nederlandse taal en historiografie. Zo onderzoekt Sonja Schultheiß-Heinz het thema contemporaneity voor de periode 1672-1679 via een Franse, Duitse en Engelse krant. Vanwege de Hollandse Oorlog en de Derde Engelse Zeeoorlog in deze jaren, die het West-Europese nieuws domineerden, zou daarbij een Nederlandse krant zonder twijfel verrijkend voor haar onderzoek zijn geweest, alleen al omdat de Nederlandse courantiers dichtbij het oorlogsvuur zaten.
De geringe affiniteit met de Republiek geldt zeker niet voor Ingrid Maier, slaviste te Uppsala. In de afgelopen jaren publiceerde zij al diverse artikelen over de verspreiding van Nederlandse kranten uit de Gouden Eeuw in het buitenland. In deze bundel betrekt zij samen met Daniel C. Waugh de Oprechte Haerlemse Courant in hun gezamenlijke onderzoek naar de onrust rond de Sefardische rabbijn Sjabtaj Tzwi (Engels: Sabbatai Sevi). Deze deed zich circa 1665 in het Midden-Oosten voor als nieuwe messias. Het nieuws hierover verspreidde zich vooral via de joodse gemeenschappen in hoog tempo over Europa.
Gedegen kennis van de Nederlanden bezit ook Paul Arblaster, maar hij benut deze alleen voor de Zuidelijke Nederlanden in zijn artikel over Brussel en Antwerpen als Europese nieuwsknooppunten die hun belang zagen afnemen.
Dooley’s eigen bijdrage, over de nieuwsleverancier Don Giovanni de’ Medici die het Florentijnse hof informeerde over de oorlog in Vlaanderen rond 1600, is een bewerking van zijn artikel in de bundel News and Politics in Early Modern Europe (1500-1800) uit 2005, overigens zonder daarnaar te verwijzen. Het staat uiteraard iedereen vrij om eerder gepubliceerd materiaal nogmaals te gebruiken, zeker wanneer aan de hand daarvan nieuwe inzichten gepresenteerd kunnen worden of wanneer een andere doel- of taalgroep wordt benaderd. Het is echter gebruikelijk de lezer daarvan in een voetnoot op de hoogte te stellen.
De lezing van deze bundel roept tegenstrijdige gevoelens op. Er valt uit de afzonderlijke bijdragen onmiskenbaar veel te halen op het terrein van de vroegmoderne nieuwscultuur, waarvoor gedegen en vernieuwend onderzoek is verricht. Tegelijkertijd is de redactionele begeleiding tekort geschoten, vooral als het gaat om de aansluiting bij het centrale thema. De inleiding en aardige redactionele epiloog maken dit onvoldoende goed.
Joop W. Koopmans